In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Drimmelen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 269.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 230.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 1 maart 2023, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, de heffingsambtenaar en een taxateur aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende tegen de waardevaststelling beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de waarde op basis van vergelijkingsmethoden en referentiewoningen heeft onderbouwd. De rechtbank heeft ook de verzoeken van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn beoordeeld. De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep is met 14 maanden overschreden, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 150, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, de waardebeschikking en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd, en vergoedingen voor immateriële schade en proceskosten toegewezen aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.