ECLI:NL:RBZWB:2023:2659

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5214
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het UWV heeft met het besluit van 3 maart 2022 de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 1 maart 2022. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft in het bestreden besluit van 5 oktober 2022 bepaald dat eiser vanaf 3 maart 2022 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 9 maart 2023 door de rechtbank is behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank heeft de medische rapporten van de artsen van het UWV beoordeeld en is van oordeel dat er geen sprake is van zodanige beperkingen dat dit leidt tot arbeidsongeschiktheid voor de eerder geduide functies. Eiser heeft diverse klachten aangevoerd, waaronder psychische klachten en lichamelijke klachten als gevolg van een coronabesmetting, maar de rechtbank oordeelt dat deze klachten niet leiden tot toegenomen beperkingen ten opzichte van de eerdere beoordeling.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 3 maart 2022. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en ook geen schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 18 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5214 ZW

uitspraak van 18 april 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 3 maart 2022 de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 1 maart 2022. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 5 oktober 2022 heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 3 maart 2022 geen recht meer heeft op een Zw-uitkering.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en zijn begeleider [naam begeleider] van [naam bedrijf] . Namens het UWV is verschenen mr. H.M. van Gent.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 3 maart 2022. Hierna legt de rechtbank hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.1.
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als postbezorger. Hij heeft zich, terwijl hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, vanwege psychische klachten ziekgemeld per 22 juli 2019, waarna aan hem een ZW-uitkering is toegekend. Op 3 maart 2020 heeft eiser zich wederom ziekgemeld. Hij ontving daarna eveneens een ZW-uitkering.
Op 22 juni 2020 heeft er een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) plaatsgevonden en is vastgesteld dat eiser meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Eiser werd nog geschikt geacht voor de volgende functies: teamondersteuner (Sbc-code: 315100), medewerker logistiek (Sbc-code: 111220) en beginnend hovenier (Sbc-code: 242040). Bij besluit van 17 maart 2021 is daarom bepaald dat met ingang van 18 april 2021 de ZW-uitkering van eiser zal worden beëindigd. Eiser is na de EZWb niet meer werkzaam geweest. Hij heeft zich opnieuw ziekgemeld per 26 oktober 2021, vanwege diverse lichamelijke klachten als gevolg van een coronabesmetting en psychische klachten. Aan eiser is naar aanleiding van deze ziekmelding een ZW-uitkering toegekend. Bij primair besluit van 3 maart 2022 is de ZW-uitkering van eiser met ingang van 1 maart 2022, bij het bestreden besluit is deze beëindigd per 3maart 2022.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de in het kader van de EZWb geduide functies aangemerkt moeten worden als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW. De datum in geding is 3 maart 2022.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, is gebaseerd op de rapporten van een arts, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1.
Arts [naam arts] heeft de beschikbare medische informatie bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur waarbij psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. Er is volgens de arts sprake van een consistent beloop van de klachten en geen sprake van evidente medisch objectiveerbare stoornissen anders dan reeds bekend was. De arts stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van zodanige beperkingen dat dit leidt tot arbeidsongeschiktheid voor de eerder geduide functies. De belastbaarheid van eiser wordt geschikt geacht om deze functies uit te oefenen. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het oordeel van de arts getoetst en akkoord bevonden.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het bezwaarschrift en de medische informatie bestudeerd. Daarnaast heeft zij de hoorzitting bijgewoond, alwaar een medisch spreekuur heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b stelt dat door de primaire arts terecht is gesteld dat eiser op 3 maart 2023 geschikt is om zijn arbeid, de geduide functies uit te oefenen. Op basis van de aanwezige stoornissen op de datum in geding is er geen sprake van geen benutbare mogelijkheden voor arbeid op medische gronden. Eiser is immers niet opgenomen in een instelling, chronisch bedlegerig of ADL-afhankelijk. Ook lijdt eiser niet aan een kwaadaardige ziekte met slechte prognose op korte termijn. Daarbij is ook van belang dat eiser zelfredzaam is. De geduide functies zijn passend, omdat de belastbaarheid van eiser niet anders is dan vastgesteld bij de eerdere beoordeling. De aandoeningen, autisme spectrumstoornis en depressie, waren bekend en er is meegenomen dat eiser verminderd stressbestendig is. De belastbaarheid van eiser wordt in de geduide functies niet overschreden.
Voor de covidbesmetting is geen aanvullende beperking aan de orde. Wondroos is een ontsteking aan de huid. Hoewel wondroos pijnlijk en hinderlijk is, is er geen directe aanleiding om hiervoor een arbeidsbeperking aan te nemen. Wondroos heeft geen mobiliteitsstoornis tot gevolg. Met de medisch objectiveerbare beperkingen is eiser op de datum in geding, 3 maart 2022, geschikt te achten voor de maatstaf ‘zijn arbeid’, te weten de geduide functies.
4.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat onduidelijk is hoe de verzekeringsartsen tot de conclusie komen dat hij zou zijn hersteld. Bepaalde klachten zijn volgens eiser onderbelicht gebleven. Het is daarom ook onduidelijk waarom in bepaalde rubrieken geen beperkingen zijn aangenomen. Het medisch onderzoek is onzorgvuldig, nu er een hoorzitting heeft plaatsgevonden, maar deze niet kan worden gelijkgesteld met een spreekuur. Het medisch onderzoek is onzorgvuldig, nu er een hoorzitting heeft plaatsgevonden, maar deze niet kan worden gelijkgesteld met een spreekuur. [1] Ook is er geen informatie ingewonnen bij de behandelend artsen en deskundigen. De verzekeringsarts b&b heeft wel medische informatie opgevraagd, maar deze nooit verkregen. Nu de relevante informatie ontbreekt, kan de verzekeringsarts ook niet tot een goede beoordeling komen.
Eiser stelt dat er wel degelijk sprake is van een toename van spanningsklachten, die worden veroorzaakt door sociale problematiek. Eiser heeft diverse gerechtelijke procedures die zorgen voor extra stressklachten. Daarnaast heeft hij hulp van familie en instanties nodig bij het dagelijks functioneren. Hij verricht nagenoeg geen huishoudelijke taken en zijn sociale leven is ook tot een minimum beperkt. Dat eiser met zijn dochter woont en zelfstandig is, doet daar niets aan af. Ook heeft eiser nog veel te maken met klachten als gevolg van een coronabesmetting. Hij heeft hoofdpijnklachten. De frequentie daarvan is zodanig dat er een excessief ziekteverzuim kan worden verwacht. Er is volgens eiser ten onrechte aan deze klachten voorbij gegaan. Nu eiser toegenomen beperkt is, zijn de geduide functies niet passend te achten.
4.3.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraken van 23 december 2022 een nieuw beoordelingskader opgesteld voor de beoordeling na een eerdere EZWb. [2] Dit betekent dat de rechtbank als eerst de vraag moet beantwoorden of er sprake is van toegenomen beperkingen sinds de EZWb.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De arts heeft eiser lichamelijk en psychisch onderzocht, en de verzekeringsarts b&b heeft eiser op 15 augustus 2022 gezien op een medisch spreekuur. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie opgevraagd bij de huisarts. Deze informatie is, ondanks een herhaald verzoek, niet ontvangen. Eiser heeft in beroep zelf geen (nieuwe) medische informatie ingebracht waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de door eiser gestelde klachten, waaronder de psychische klachten, wondroos en de lichamelijke klachten als gevolg van de coronabesmetting. Met deze klachten is door de arts en de verzekeringsarts b&b voldoende rekening gehouden. Zij hebben gemotiveerd gesteld dat de gestelde klachten niet leiden tot toegenomen beperkingen ten opzichte van de eerdere beoordeling en dat eiser met de medisch objectiveerbare beperkingen op de datum in geding (3 maart 2022) geschikt is te achten voor de maatstaf ‘zijn arbeid’, te weten de geduide functies.
Daarbij is in aanmerking genomen dat bij het onderzoek door de longarts in februari 2022 bleek dat de longembolieën weg waren. Bij het longonderzoek zijn geen afwijkingen naar voren gekomen en eiser is sinds begin maart 2022 gestopt met het gebruik van bloedverdunners. Ook de wondroos op zijn been gaf geen aanleiding voor het aannemen van aanvullende beperkingen.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 3 maart 2022.
6. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskosten vergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed. Daarnaast heeft eiser ook geen recht op een schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 18 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Ziektewet:
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Onder “zijn arbeid” als bedoeld in artikel 19 van de ZW wordt verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt uitzondering, wanneer de verzekerde – na een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de WIA of een EZWb – niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek meldt. Ziekengeld kan in zo’n geval worden geweigerd wanneer is voldaan aan de volgende twee, cumulatieve, voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de EZWb of WIA geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de EZWb of WIA vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de EZWb of WIA geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%. Daarbij is niet van belang of de oorspronkelijke functies ten tijde van de latere ziekmelding nog in het CBBS aanwezig zijn. Evenmin is van belang of die functies ten tijde van de nieuwe ziekmelding op onderdelen qua belasting en/of beloning inmiddels zijn gewijzigd. [3]

Voetnoten

1.Eiser verwijst naar CRvB 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991.
2.Zie CRvB 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2658 en ECLI:NL:CRVB:2022:2672.