ECLI:NL:RBZWB:2023:2575

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3128
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op WAO-uitkering en opgelegde boete

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de herziening en terugvordering van de aan hem toegekende toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW), die hij ontving op zijn uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiser heeft in zijn beroep bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om de toeslag over de periode van 1 juli 2017 tot 1 mei 2020 te verlagen en de onverschuldigd betaalde toeslag van hem terug te vorderen tot een bedrag van € 21.587,72. Daarnaast heeft het UWV eiser een boete opgelegd van € 2.733,33, welke later is verlaagd naar € 40,-. De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2023 behandeld, waarbij eiser en mr. H.J.J. Verhoeven namens het UWV aanwezig waren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke woon- en leefsituatie van eiser in de periode van 1 juli 2017 tot 1 mei 2020. De rechtbank stelt vast dat het UWV zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde met zijn partner in die periode. Hierdoor heeft het UWV ten onrechte de toeslag herzien en de terugvordering en boete opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens moet het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser vergoeden en de reiskosten van eiser voor zijn aanwezigheid bij de zitting vergoeden tot een bedrag van € 16,55.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3128 WAO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(UWV; kantoor Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de herziening en terugvordering van de aan hem toegekende toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW), die hij ontving, die op zijn uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarnaast richt het beroep van eiser zich tegen de aan hem opgelegde boete.
Bij het besluit van 14 januari 2021 (primair besluit I) heeft het UWV eiser meegedeeld dat de toeslag over de periode van 1 juli 2017 tot 1 mei 2020 wordt verlaagd en dat de als gevolg daarvan onverschuldigd betaalde toeslag van hem wordt teruggevorderd tot een bedrag van € 21.587,72.
Bij het afzonderlijke besluit van 14 januari 2021 (primair besluit II) heeft het UWV eiser een boete opgelegd van € 2.733,33.
Met het bestreden besluit van 8 juli 2021 heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de beroepsprocedure heeft het UWV op 19 augustus 2021 een gewijzigd besluit genomen en daarbij de opgelegde boete verlaagd naar € 40,-. Tegen het gewijzigde besluit heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en mr. H.J.J. Verhoeven namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.
Wettelijk kader
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Feiten
4.1.
Op 26 april 2014 is eiser in Nederland komen wonen en op 8 mei 2014 heeft hij een toeslag op zijn WAO-uitkering aangevraagd. Daarbij heeft eiser aangegeven dat hij gehuwd is met [naam partner 1] .
4.2.
Bij besluit van 15 mei 2014 heeft het UWV aan eiser een toeslag op zijn WAO-uitkering toegekend per 26 april 2014 tot het sociaal minimum voor gehuwden of samenwonenden. In deze brief staat dat eiser wijzigingen in zijn situatie moet doorgeven binnen een week. Ook staat er dat wijzigingen in de inkomsten van de partner moeten worden doorgegeven.
4.3.
Op 21 februari 2020 heeft eiser aan het UWV een adreswijziging doorgegeven per 1 juli 2017 en als nieuw adres opgegeven [adres] 39 in [plaatsnaam] . Op dit adres staat (ook) ingeschreven [naam partner 2] .
4.4.
Op 17 april 2020 heeft eiser aan het UWV doorgegeven dat zijn partner, [naam partner 2] , inkomsten heeft en dat deze per maand € 3.100,- bruto bedragen.
4.5.
Bij brief van 15 december 2020 heeft het UWV eiser meegedeeld dat het voornemen bestaat hem een boete op te leggen van € 2.733,33 omdat hij de wijziging in zijn leefsituatie te laat heeft doorgegeven. Bij brief van 17 december 2020 heeft eiser op dit voornemen gereageerd.
4.6.
Vervolgens heeft het UWV de primaire besluiten genomen, die in de bezwaarprocedure zijn gehandhaafd. Daaraan ligt ten grondslag dat eiser vanaf 1 juli 2017 een gezamenlijke huishouding voerde met [naam partner 2] en dat gelet op haar inkomsten geen recht bestond op een toeslag op eisers WAO-uitkering vanaf die datum.
5.
Standpunt eiser
Eiser bestrijdt dat hij al vanaf 1 juli 2017 een gezamenlijke huishouding voert met [naam partner 2] . Eiser wijst erop dat hij geregistreerd stond op het adres van [naam partner 2] met een postadres, omdat dat nodig was om zijn uitkering te kunnen ontvangen. Eiser stelt dat hij dit adres in juni/juli 2017 aan het UWV heeft doorgegeven en dat nadien de betaalspecificaties op zijn nieuwe adres werden ontvangen. Eiser stelt dat hij in de betreffende periode rondreisde in een camper samen met zijn echtgenote en geen vast woonadres had. Eiser probeerde in die periode een woonwagenstandplaats te krijgen. Eind december 2019 is zijn echtgenote naar Rusland vertrokken om echtscheiding aan te vragen. Eiser voert verder aan dat, toen bleek dat hij geen vaste woonwagenplek kon krijgen, hij op 17 april 2020 is gaan samenwonen met [naam partner 2] op haar adres. Eiser stelt dat hij dit tijdig aan het UWV heeft doorgegeven. De boete is volgens hem onterecht opgelegd.
6.
Herziening van de toeslag
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak om belastende besluiten gaat. Het besluit tot intrekking van toeslag is een belastend besluit, waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de toeslag is voldaan in beginsel bij het UWV ligt. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
6.2.
Het UWV heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser sinds 1 juli 2017 een gezamenlijke huishouding voert met [naam partner 2] , dat zij sinds die dag inkomsten heeft en dat op grond daarvan geen recht meer bestaat op een toeslag op eisers WAO-uitkering.
6.3.
De rechtbank overweegt dat van een gezamenlijke huishouding sprake is, indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Voor de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet volgens vaste rechtspraak de feitelijke woonsituatie doorslaggevend worden geacht. [2]
6.4.
Niet in geschil is dat eiser sinds 1 mei 2020 een gezamenlijke huishouding met [naam partner 2] voert. De vraag hier is of eiser in de periode van 1 juli 2017 tot 1 mei 2020 ook al een gezamenlijke huishouding voerde met [naam partner 2] .
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV onvoldoende heeft onderzocht hoe de feitelijke woon- en leefsituatie van eiser was in de periode in geding. Het UWV baseert zijn standpunt dat eiser met [naam partner 2] een gezamenlijke huishouding voerde op de gegevens in de polisadministratie, die gekoppeld is aan de inschrijving in de Basisregistratie personen (Brp). Het enkele feit dat eiser vanaf 1 juli 2017 stond ingeschreven in de Brp op het adres van [naam partner 2] betekent echter nog niet dat hij met haar een gezamenlijke huishouding voerde. Daarvoor is meer onderzoek nodig naar de feitelijke situatie. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 29 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2216. Het standpunt van het UWV dat onderzoek naar de feitelijke situatie in de periode in geding niet meer mogelijk was, volgt de rechtbank niet. Het UWV had bijvoorbeeld eiser, [naam partner 2] en/of haar voormalige echtgenoot een verklaring kunnen laten afleggen over hun woon- en leefsituatie of bankafschriften kunnen opvragen om te zien waar pintransacties in die periode plaatsvonden. Het is niet gebleken dat het UWV een poging tot onderzoek heeft ondernomen. Bovendien stelt de rechtbank vast dat het UWV ten onrechte ook niet heeft onderzocht of aan het zorgcriterium is voldaan.
6.6.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde met [naam partner 2] van 1 juli 2017 tot 1 mei 2020. Het UWV heeft eisers uitkering op grond van de TW in die periode ten onrechte herzien.
7.
Terugvordering en boete
Nu het UWV eisers uitkering op grond van de TW vanaf 1 juli 2017 ten onrechte heeft herzien, ontbreekt ook de grondslag voor de terugvordering en de opgelegde boete.
8.
Conclusie en gevolgen
Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het UWV zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen rekening houdend met deze uitspraak.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden.
De reiskosten van eiser voor zijn aanwezigheid bij de zitting komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking voor vergoeding op basis van het tarief voor openbaar vervoer 2e klas. Deze kosten bedragen € 16,55. Eiser heeft verder geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen 6 weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 16,55.
Deze uitspraak is op 12 april 2023 gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Toeslagen wet (TW)
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de TW wordt als gehuwd mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert.
Op grond van artikel 1, vierde lid, van de TW is bepaald dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de TW heeft recht op toeslag een gehuwde die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan € 88,94.
Op grond van artikel 2, zevende lid, van de TW heeft recht op toeslag heeft recht op toeslag een ongehuwde die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. indien hij 21 jaar of ouder is en per dag een inkomen heeft dat lager is dan: € 40,30.
Op grond van artikel 6, eerste lid van de TW wordt als inkomen aangemerkt:
a. voor een gehuwde: de som van het inkomen uit arbeid of overig inkomen van hemzelf en van zijn echtgenoot;
b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit arbeid of overig inkomen.
In artikel 11a van de TW is het volgende bepaald:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2.Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de TW zijn degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld CRvB 16 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:488.
2.Vergelijk CRvB 23 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1026.