In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de herziening en terugvordering van de aan hem toegekende toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW), die hij ontving op zijn uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiser heeft in zijn beroep bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om de toeslag over de periode van 1 juli 2017 tot 1 mei 2020 te verlagen en de onverschuldigd betaalde toeslag van hem terug te vorderen tot een bedrag van € 21.587,72. Daarnaast heeft het UWV eiser een boete opgelegd van € 2.733,33, welke later is verlaagd naar € 40,-. De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2023 behandeld, waarbij eiser en mr. H.J.J. Verhoeven namens het UWV aanwezig waren.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke woon- en leefsituatie van eiser in de periode van 1 juli 2017 tot 1 mei 2020. De rechtbank stelt vast dat het UWV zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde met zijn partner in die periode. Hierdoor heeft het UWV ten onrechte de toeslag herzien en de terugvordering en boete opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens moet het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser vergoeden en de reiskosten van eiser voor zijn aanwezigheid bij de zitting vergoeden tot een bedrag van € 16,55.