In deze zaak gaat het om belastingrechtelijke geschillen tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2014 en 2015. De belanghebbende heeft in 2014 een aanslag ontvangen, berekend op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.788, en in 2015 een aanslag met een belastbaar inkomen van € 33.013. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag voor 2014 gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het bezwaar tegen de aanslag voor 2015 ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraken op bezwaar, waarbij hij onder andere een beroep doet op het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
De rechtbank heeft op 25 januari 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet kan aantonen dat hij recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op basis van artikel 15, lid 3, van het belastingverdrag, omdat hij in de onderhavige jaren inwoner van Nederland was en niet in Zwitserland heeft gewerkt. De rechtbank verklaart het beroep voor het jaar 2014 gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag 2014 en handhaaft de aanslag 2014 na ambtshalve vermindering. Voor het jaar 2015 wordt het beroep ongegrond verklaard, omdat de aanslag al op nihil was vastgesteld.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten, aangezien partijen buiten de procedure om afspraken hebben gemaakt over de vergoeding van deze kosten.