In deze zaak gaat het om een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014. De inspecteur had een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.965, met een premie-inkomen van € 33.363. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, wat leidde tot een gegronde uitspraak op bezwaar waarbij het belastbaar inkomen werd gehandhaafd, maar een vrijstelling voor de premie volksverzekeringen werd verleend voor een bepaalde periode.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij verzocht om een vermindering van de aanslag en een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 2 november 2022, maar belanghebbende was niet aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende in 2014 in Nederland woonde en in dienst was bij een Zwitserse onderneming, maar geen werkzaamheden in Zwitserland verrichtte. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of belanghebbende recht had op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland.
De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat het ontvangen loon volledig verband hield met werkzaamheden aan boord van een schip, en dat Nederland het exclusieve heffingsrecht heeft over de inkomsten. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en handhaaft de aanslag zoals deze na ambtshalve vermindering luidt.