Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak gaat het om een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014. De belanghebbende, die in Nederland woont, heeft een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 103.919 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.224. Daarnaast is er een premie-inkomen van € 33.363 vastgesteld. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gegrond verklaard, maar een vrijstelling voor de premie volksverzekeringen verleend voor een bepaalde periode, wat resulteerde in een vermindering van de belastingrente.
De belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij stelt recht te hebben op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de belanghebbende in 2014 in Nederland woonde en geen werkzaamheden in Zwitserland heeft verricht. De rechtbank oordeelt dat Nederland het exclusieve heffingsrecht heeft over de inkomsten van de belanghebbende, omdat het loon van de belanghebbende niet in Zwitserland belast is.
Daarnaast heeft de belanghebbende een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat hij in 2017 een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft gekregen voor loon van een Belgische vennootschap. De rechtbank oordeelt echter dat de belanghebbende onvoldoende feiten heeft aangedragen om dit beroep te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.