ECLI:NL:RBZWB:2023:250

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
BRE 19/1899
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor loon genoten van een Zwitserse werkgever

In deze zaak gaat het om een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2014. De belanghebbende, die in Nederland woont, ontving loon van een Zwitserse werkgever, [company], en verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland. De inspecteur had eerder de aanslag vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 36.126, maar na bezwaar werd dit verlaagd naar € 33.825, zonder aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De belanghebbende ging in beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 2 november 2022 werd het geschil besproken. De belanghebbende stelde dat hij recht had op aftrek op basis van artikel 15, lid 3, van het belastingverdrag, omdat zijn loon in Zwitserland belast zou moeten worden. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de voorwaarden voor aftrek niet voldaan waren. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet kon aantonen dat zijn loon in Zwitserland belast was en dat Nederland het exclusieve heffingsrecht had over zijn inkomsten, aangezien hij inwoner was van Nederland en geen werkzaamheden in Zwitserland had verricht.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van de belanghebbende af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, met de voorzitter R.A. Bosman en de rechters Chr.Th.P.M. Zandhuis en I. Reijngoud. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/1899
uitspraak van 25 januari 2023
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende 1], woonachtig te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.126 en een premie-inkomen van € 33.363 (de aanslag). Daarbij is over een inkomen van € 8.502 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 824 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 maart 2019 heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de beschikking belastingrente gegrond verklaard. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 33.825. Daarbij is geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. De inspecteur heeft wel een vrijstelling voor de PVV verleend voor de periode 1 april 2014 tot en met 31 december 2014 en de beschikking belastingrente verminderd tot nihil.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld, ingekomen bij de rechtbank op 20 april 2019. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde 1] , werkzaam bij [kantoor] , en namens de inspecteur, [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] . Tijdens de zitting is de zaak van belanghebbende gezamenlijk (maar niet gevoegd) behandeld met de zaak met nummer BRE 19/2133 ( [belanghebbende 2] ). Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende woont in 2014 in Nederland.
2.2.
Belanghebbende is met ingang van 1 april 2014 in dienstbetrekking werkzaam bij [company] (hierna: [company] ), gevestigd in Zwitserland. Hij verricht zijn werkzaamheden op schepen van de aan [company] gelieerde vennootschap [vennootschap] SA (hierna: [vennootschap] ).
2.3.
Het hoofdkantoor van [vennootschap] bevindt zich in Zwitserland en [vennootschap] heeft kantoren in diverse andere landen, waaronder Nederland. [vennootschap] levert diensten op zee aan opdrachtgevers in de olie- en gasindustrie. De belangrijkste diensten zijn het leggen van pijpleidingen op de zeebodem en het verwijderen van platforms. In 2014 behoren tot de vloot van [vennootschap] de pijpenleggerschepen “ [schip 1] ”, “ [schip 2] ” en “ [schip 3] ”, een support schip “ [support schip] ” en een ponton “ [naam ponton] ”. [naam ponton] is ook een pijpenleggerschip, maar kan door zijn geringe diepgang in zeer ondiep water actief zijn.
2.4.
Belanghebbende heeft vanaf 5 april 2014 gewerkt aan boord van de [schip 2] . Het schip is eigendom van [BV] B.V, gevestigd in Nederland. Dit is eveneens een concernonderdeel van de [vennootschap] .
2.5.
Belanghebbende heeft vanaf zijn datum van indiensttreding bij [company] in 2014 geen werkzaamheden in Zwitserland verricht en het van [company] genoten loon over dat jaar is niet aldaar in de belastingheffing betrokken.
2.6.
De Sociale Verzekeringsbank heeft, bij besluit van 4 oktober 2018, over de periode 1 april 2014 tot en met 30 september 2015 aan belanghebbende ontheffing verleend van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen.
2.7.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar voor het jaar 2014 de buitenlandse inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking op een lager bedrag vastgesteld, een vrijstelling voor de PVV verleend voor de periode 1 april 2014 tot en met 31 december 2014 en bij wijze van interne compensatie de in de aanslag vastgestelde aftrek elders belast inkomen ten bedrage van € 859 teruggenomen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende voor het jaar 2014 op grond van artikel 15, lid 3, van het Belastingverdrag Nederland-Zwitserland van 26 februari 2010 (hierna: het Verdrag) recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het van [company] genoten loon.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente.
3.5.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende betoogt dat aftrek ter voorkoming van dubbele belasting moet worden verleend omdat het in 2014 genoten loon van [company] op grond van artikel 15, lid 3, van het Verdrag ter heffing aan Zwitserland is toegewezen. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat artikel 15, lid 3, van het Verdrag niet van toepassing is, en dat belanghebbende daarom geen recht heeft op een aftrek in verband met in Zwitserland belast inkomen.
4.2.
Op grond van artikel 15, lid 3, van het Verdrag mag de beloning die een inwoner van één van de verdragsluitende staten verkrijgt ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, worden belast in de verdragsluitende staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen. De woonstaat van de werknemer moet voor deze inkomsten voorkoming van dubbele belasting verlenen op grond van artikel 22, lid 2, van het Verdrag.
4.3.
Op belanghebbende, die zich beroept op een vermindering van de volgens de nationale wet toegestane heffing, rust in beginsel de last om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 15, lid 3, van het Verdrag.
4.4.1.
De in deze zaak relevante artikelen 3, lid 1, letter g, 8 en 15, lid 3, van het Verdrag komen woordelijk overeen met een vertaling van de Engelse tekst van de artikelen 3, lid 1, letter e, 8 en 15, lid 3, van het OESO-modelverdrag 2008, zodat het OESO-commentaar op laatstgenoemde artikelen voor de uitleg van de eerstgenoemde artikelen van grote betekenis is (vgl. HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1326, BNB 2017/188, r.o. 3.1.2, en HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1436, r.o. 3.2.1).
4.4.2.
Volgens artikel 15, lid 3, van het OESO-modelverdrag 2008 mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een in internationaal verkeer geëxploiteerd schip worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijk leiding van de onderneming is gelegen. Uit het OESO-commentaar op artikel 15 van het OESO-modelverdrag 2008 volgt dat deze toewijzingsregel samenhangt met en is gebaseerd op het principe van artikel 8 van het OESO-modelverdrag 2008. De in dat artikel opgenomen toewijzingsregel voor voordelen uit de exploitatie van schepen in internationaal verkeer, ziet volgens het OESO-commentaar op winsten die rechtstreeks verband houden met commercieel vervoer van personen en goederen per schip in internationaal verkeer en daarmee samenhangende en bijkomstige activiteiten. Gegeven de grote betekenis van het OESO-commentaar voor de uitleg van het Verdrag, heeft het vorenstaande ook te gelden bij de uitleg van artikel 15, lid 3, van het Verdrag.
4.4.3.
Het schip [schip 2] is bestemd voor het leggen van pijplijnen voor olie- en gastransport, en het eventuele vervoer van personen en goederen op het schip is bijkomstig aan de hoofdactiviteit. Dan kan niet worden gezegd dat de resultaten uit de exploitatie van dat schip rechtstreeks verband houden met commercieel vervoer van personen en goederen per schip in internationaal verkeer en daarmee samenhangende en bijkomstige activiteiten (zie HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1845, BNB 2022/37).
4.5.
Gelet op het voorgaande kan belanghebbende niet met vrucht een beroep doen op het bepaalde in artikel 15, lid 3, van het Verdrag. Aangezien belanghebbende in het onderhavige jaar inwoner was van Nederland en hij niet in Zwitserland heeft gewerkt, heeft Nederland op grond van artikel 15, lid 1, van het Verdrag het exclusieve heffingsrecht over de inkomsten die belanghebbende heeft genoten van [company] in 2014.
4.6.
Het beroep is ongegrond.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.A. Bosman, voorzitter, Chr.Th.P.M. Zandhuis en I. Reijngoud, rechters, in aanwezigheid van J. Azmi Shenouda, griffier, op 25 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.