ECLI:NL:RBZWB:2023:2416

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
AWB- 21_113
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Akdeniz, had een WIA-uitkering aangevraagd die door het UWV was geweigerd op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 30,15% per 9 juni 2020. Eiser had eerder een Ziektewet-uitkering ontvangen na uitval als kwaliteitscontroleur op 3 augustus 2017, en had sindsdien te maken met zowel psychische als lichamelijke klachten, waaronder gevolgen van een verkeersongeluk in december 2017.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat zijn beperkingen niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling, zorgvuldig overwogen. Eiser voerde aan dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat zijn klachten niet goed waren gewogen. De rechtbank concludeerde echter dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld en dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de door het UWV geduide functies, zoals graafmachinebestuurder en baliemedewerker, passend waren voor eiser, gezien de vastgestelde beperkingen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht had op de gevraagde WIA-uitkering. De rechtbank benadrukte dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 april 2023, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/113 WIA

uitspraak van 7 april 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Akdeniz,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 8 juni 2020 (primair besluit) eiser een WIA-uitkering geweigerd met ingang van 9 juni 2020. Met het bestreden besluit van 1 december 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2023 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en, als gemachtigde van het UWV, [naam gemachtigde] . De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 9 juni 2020 voor 30,15% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 juni 2020 heeft vastgesteld op 30,15% en daarom terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
3.1
Eiser is werkzaam geweest als kwaliteitscontroleur. Voor dat werk is hij op 3 augustus 2017 uitgevallen. Er is sprake van zowel psychische als lichamelijke klachten. In december 2017 was eiser betrokken bij een verkeersongeluk.
3.2
De arbeidsovereenkomst is afgelopen op 20 augustus 2017. Aan eiser is een Ziektewet-uitkering toegekend. Aan de (ex-)werkgever werd door het UWV een loonsanctie opgelegd tot 9 juni 2020. Het UWV heeft geweigerd om aan eiser per 9 juni 2020 een WIA-uitkering toe te kennen.
Heeft het UWV de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en van een arts bezwaar en beroep (arts b&b) in samenspraak met een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en deelgenomen aan de telefonische hoorzitting van 19 mei 2020. De verzekeringsarts overweegt dat eiser nog belemmeringen ervaart in het boven schouderhoogte werken en (zwaar) tillen. Eiser acht zich in staat tot het verrichten van passende werkzaamheden. Eiser acht zich niet volledig in staat tot het verrichten van zijn oude werk als kwaliteitscontroleur, omdat dit fysiek te belastend was (zwaar tillen).
Eiser functioneert zelfstandig, is in staat een adequate dagstructuur aan te houden en heeft een adequate daginvulling. Eiser werkt op dat moment meerdere dagen per week in een restaurant in het kader van re-integratie en geeft aan dat dit goed gaat.
De belemmeringen die eiser ervaart, zijn volgens de verzekeringsarts passend bij onderliggende medische problematiek. Als gevolg daarvan heeft eiser enkele beperkingen in het functioneren op fysiek gebied. Eiser wordt adequaat behandeld voor zijn medische problematiek. De verwachting is dat de medische situatie en daarmee ook de belastbaarheid door die behandeling op termijn verder zullen verbeteren.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 mei 2020.
4.2
Arts b&b [naam arts b&b] en verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] hebben de dossiergegevens en gronden van bezwaar bestudeerd. Zij stellen in hun rapportage van 10 november 2020 dat zij geen aanleiding zien de vastgestelde belastbaarheid te wijzigen. Daarbij verwijzen zij naar het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 4 september 2019. Dit onderzoek werd bij einde wachttijd gedaan in het kader van de beoordeling van de re-integratieverplichtingen van de werkgever. Ook verwijzen de arts b&b en verzekeringsarts b&b naar de bevindingen van de (primaire) verzekeringsarts.
De arts b&b en verzekeringsarts b&b overwegen dat sprake is van psychoproblematiek en problematiek van het houdings- en bewegingsapparaat. Eiser is bekend met een conversiestoornis, PTSS en agressieregulatie-problematiek waarvoor hij behandeld werd en wordt. Daarnaast is eiser bekend met rug-, nek- en schouderklachten als gevolg van een auto-ongeval. Door adequate behandeling en begeleiding is er een verbeterende tendens, maar zijn er nog restklachten. Ondanks dat beweging bij whiplashklachten niet gecontra-indiceerd is, zijn er nog enige beperkingen voor de fysieke belastbaarheid. Die zijn echter medisch objectiveerbaar niet verdergaand dan aangenomen door de primaire verzekeringsarts.
Verder overwegen de arts b&b en verzekeringsarts b&b dat er geen aanwijzingen blijken voor nieuwe medische feiten en/of omstandigheden, die reden vormen om terug te komen op de genomen beslissing. Daarbij wijzen zij erop dat in de sociale zekerheid de rechtstreeks vaststelbare gevolgen van ziekte en/of gebrek verzekerd zijn. Het gaat daarbij niet om diagnoses, maar om de plausibele en medisch objectiveerbare klachten en beperkingen. De subjectief ervaren klachten en belemmeringen van eiser zijn groter dan op basis van objectief medische gegevens reëel te achten arbeidsbeperkingen. Bij de beoordeling op 4 september 2019 werden geen ernstige psychische en lichamelijke beperkingen vastgesteld. Bij de beoordeling op 19 mei 2020 geeft eiser aan dat het beter gaat. Dit blijkt ook uit het feit dat hij in het kader van re-integratie fysiek belastende werkzaamheden verricht, die goed gaan. Ook is er sprake van een ingevuld dagpatroon met voldoende sociale contacten. Daarom is er geen reden om verdergaande beperkingen aan te nemen en kan het verzekeringsgeneeskundig oordeel en de FML van 19 mei 2020 standhouden.
4.3
Tegen de medische beoordeling door het UWV heeft eiser aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Het onderzoek in bezwaar is door een niet-verzekeringsarts verricht en daarmee onzorgvuldig. Eiser stelt dat hij per datum WIA-beoordeling volledig arbeidsongeschikt was en niet in staat was om regulier arbeid te kunnen verrichten. Eiser meent dat het UWV zijn medische beperkingen heeft onderschat. De fysieke en psychische klachten zijn niet of onvoldoende meegenomen en meegewogen. Eiser noemt beperkingen op fysiek en psychisch vlak in diverse rubrieken. Ook voert eiser aan dat hij vanwege de pijnklachten en slapeloosheid een recuperatiebehoefte had. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij 2 uur lichte werkzaamheden kon verrichten, vervolgens een uur moest rusten en daarna nog maximaal 2 uur lichte werkzaamheden kon verrichten.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling ter zitting dat dezelfde verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] , die eerder in september 2019 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar hem had gedaan, hem niet opnieuw had kunnen beoordelen. Er zijn geen aanwijzingen dat deze verzekeringsarts bevooroordeeld was. Juist een verzekeringsarts, die bekend is met de klachten en beperkingen van eiser, moet in staat worden geacht een goed beeld te kunnen krijgen van de medische toestand van eiser. Bovendien zijn daarna in de bezwaarfase nog twee andere artsen bij de beoordeling betrokken.
Dat eiser in bezwaar niet is gezien door een verzekeringsarts b&b, maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat het onderzoek in dit geval onzorgvuldig is geweest. Het onderzoek is in de bezwaarfase gedaan door een arts b&b, onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts b&b op basis van dossierstudie. De rechtbank overweegt dat in de primaire fase wel een spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met een geregistreerd verzekeringsarts. Dit spreekuurcontact was weliswaar telefonisch, maar volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep kan een spreekuur dat telefonisch is verricht onder omstandigheden voldoende zorgvuldig zijn. [1] In dit geval heeft het spreekuur van de primaire verzekeringsarts telefonisch plaatsgevonden in verband met de adviezen van het RIVM als gevolg van de covid-19 pandemie. De verzekeringsarts heeft gemotiveerd dat een aanvullend lichamelijk onderzoek niet van toegevoegde waarde werd geacht, gezien het uitgebreide lichamelijk onderzoek dat bij de eerdere beoordeling werd verricht. Dit lichamelijk onderzoek vond plaats tijdens het spreekuur op 4 september 2019.
(circa negen maanden voor datum in geding) en is gerapporteerd op 27 november 2019. In het rapport van 10 november 2020 constateren de arts b&b en verzekeringsarts b&b dat primair geen lichamelijk onderzoek plaatsvond, maar wordt ook ingegaan op het lichamelijk onderzoek bij de eerdere beoordeling in 2019. Daarnaast merken zij op dat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden zijn. Onder deze omstandigheden kon van een spreekuurcontact door een (verzekerings)arts b&b worden afgezien.
4.5
Ook de beroepsgrond van eiser dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn beperkingen slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen zijn nek-, schouder- en rugklachten, maar ook de gestelde psychische en energetische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft in beroep geen (medische) informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding zou kunnen geven voor twijfel aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Waar eiser heeft verwezen naar de medische informatie uit 2017 en 2018, wijst de rechtbank erop dat die informatie niet ziet op de datum in geding van 9 juni 2020. Bovendien stroken de stellingen van eiser in het beroepschrift niet met de anamnese van eiser en zijn dagverhaal. Zo stelt eiser dat sprake is van een ernstige depressie, maar is als anamnese ten aanzien van de psyche gerapporteerd dat de behandeling bij de psycholoog is gestopt, de slaapproblemen stukken beter zijn geworden, dat eiser nauwelijks last meer heeft van de trauma’s en dat hij sinds februari (2020) geen medicatie meer gebruikt omdat het niet meer nodig was. Ook stelt eiser in het beroepschrift dat hij maximaal twee keer 2 uur lichte werkzaamheden kon verrichten met een uur rust tussendoor, maar blijkens de rapportage van de verzekeringsarts heeft eiser bij het telefonisch spreekuur op 19 mei 2020 verklaard dat hij die week 28 uur heeft gewerkt en de week ervoor 24 uur. Over de dag ervoor (18 mei 2020) heeft eiser verklaard dat hij 6 uur heeft gewerkt. Ook in het arbeidsdeskundig rapport van P-Centrum Nederland van 26 maart 2020 is vermeld dat eiser arbeidsritme heeft kunnen opbouwen tot 28 uur per week. Ter zitting is dit aan eiser voorgehouden, maar daarvoor kon hij geen afdoende uitleg geven.
Nu de rechtbank geen aanleiding heeft om te twijfelen aan het door de (verzekerings)artsen van het UWV verrichtte onderzoek, afwegingen en conclusies, ziet de rechtbank geen reden een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
Niet gebleken is dat in de FML van 19 mei 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de door het UWV geduide functies geschikt voor eiser?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: graafmachinebestuurder, laadschopbestuurder (Sbc-code 263060), machinebediende kunststofverwerkende industrie (Sbc-code 271092) en baliemedewerker (service en info) (Sbc-code 315150).
5.2
Eiser stelt de geduide functies niet te kunnen verrichten. Tegen de functie graafmachinebestuurder, laadschopbestuurder heeft eiser aangevoerd dat schokken aan de nek en de rug vermeden dienen te worden. Wat betreft de functie machinebediende kunststofverwerkende industrie heeft eiser aangevoerd dat de maatmanfunctie soortgelijk was en dat het al vast stond dat eiser niet geschikt is voor de maatmanfunctie. De functie van baliemedewerker zou niet geschikt zijn, omdat eiser geen conflicten kon hanteren.
5.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank [naam verzekeringsarts] naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 8 juni 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 26 november 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.5 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6.1
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 30,15%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
6.2
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 9 juni 2020 heeft vastgesteld op 30,15%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 9 juni 2020.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 7 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Uitspraken van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104 en van 30 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:613.