ECLI:NL:RBZWB:2023:238

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
BRE-22-3270
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep dat door de belanghebbende was ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2018 en 2019. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. In dit geval was de dagtekening 16 mei 2022, waardoor de termijn eindigde op 27 juni 2022. Het beroepschrift was echter pas op 30 juni 2022 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend.

De gemachtigde van de belanghebbende voerde aan dat hij door een Covid-19 besmetting niet in staat was om het beroepschrift tijdig op te stellen. De rechtbank erkende de omstandigheden, maar oordeelde dat dit geen verontschuldiging was voor het niet tijdig indienen van het beroepschrift. De rechtbank benadrukte dat de gemachtigde of een kantoorgenoot in ieder geval tijdig een pro forma beroep had kunnen indienen. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de beroepstermijn niet kon worden goedgemaakt door de omstandigheden die de gemachtigde had aangevoerd. Daarom werd het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/3270 en 22/3271

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. G.C.H.M. Bijnen),
en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 16 mei 2022 beroep ingesteld. Het beroep ziet op de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2018 en 2019 met aanslagnummers [aanslagnummer] H.86.01. en [aanslagnummer] H.96.01.

Overwegingen

Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het beroepschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post (PostNL) wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het beroepschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de rechtbank is ontvangen. Als op de enveloppe geen (leesbaar) poststempel is geplaatst, neemt de rechtbank in beginsel aan dat het beroepschrift tijdig op de post is gedaan als het de eerste of tweede werkdag na de beroepstermijn is ontvangen. De rechtbank wijkt alleen van dit laatste uitgangspunt af als op grond van vaststaande feiten aannemelijk is dat het beroepschrift later dan de laatste dag van de termijn op de post is gedaan. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Vast staat dat de dagtekening van de uitspraken op bezwaar 16 mei 2022 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dus op 27 juni 2022.
De gemachtigde van belanghebbende heeft het beroepschrift per aangetekende post met PostNL verstuurd. Het beroepschrift, met dagtekening 29 juni 2022, is bij de rechtbank ontvangen op 30 juni 2022. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
De gemachtigde heeft hiervoor de volgende reden gegeven. De planning was om het beroepschrift op 23 juni 2022 op te stellen en op 24 juni 2022 ter post aan te bieden. Wegens besmetting met Covid-19 was de gemachtigde door koorts, hoofdpijn en concentratieklachten van 22 juni 2022 tot en met 28 juni 2022 niet in staat om een gemotiveerd beroepschrift op te stellen. De gemachtigde voert aan de enige fiscalist te zijn op een kleine adviespraktijk en dat het overdragen van het dossier niet mogelijk was. Na herstel van de besmetting heeft de gemachtigde zo snel mogelijk op 29 juni 2022 het beroepschrift opgesteld en per aangetekende post verzonden. Gemachtigde verwijst verder naar de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 23 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8077.
Tevens voert de gemachtigde aan dat, hoewel het losstaat van de overschrijding van de beroepstermijn, het handelen van de inspecteur en de lange termijnen die zijn gehanteerd invloed heeft gehad op de procedure. Het brengt extra kosten en tijd met zich mee om het dossier telkens opnieuw te bestuderen.
Dat is geen verontschuldiging voor dit verzuim. De gemachtigde (of een kantoorgenoot) had immers in ieder geval tijdig (pro forma) beroep kunnen instellen, zo nodig op nader aan te voeren gronden. Voor het indienen van een pro forma beroep is geen inhoudelijke (fiscale) kennis nodig en daarin had dus ook door een kantoorgenoot voorzien kunnen worden.
In de aangedragen jurisprudentie door gemachtigde ziet de rechtbank geen vergelijkbare situatie. Het gaat daar immers om een situatie met een ander feitencomplex.
Zoals de gemachtigde terecht aangeeft staat de bezwaarprocedure en het handelen van de inspecteur los van de termijn voor het (tijdig) indienen van het beroepschrift. Aan de beoordeling van het handelen van de inspecteur wordt pas toegekomen, indien het beroep ontvankelijk is. Verder, ook als de inspecteur bepaalde termijnen zou hebben overschreden, maakt dat niet dat belanghebbende de beroepstermijn mag overschrijden. Evenmin mag de rechter om die reden aan de overschrijding van de beroepstermijn voorbijgaan.
Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 20 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.