ECLI:NL:RBZWB:2023:2299

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
10258529 CV EXPL 22-4021 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot verwijzing naar andere rechtbank vanwege verknochtheid met een daar reeds aanhangig gemaakte procedure

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een incident aanhangig gemaakt door Co-Med Zorg B.V. om de hoofdzaak te verwijzen naar de rechtbank Limburg, locatie Maastricht. Dit verzoek is gedaan op basis van de stelling dat er sprake is van verknochtheid met een andere procedure die daar al aanhangig is. De eisers in de hoofdzaak zijn huisartsen die hun praktijken hebben overgedragen aan Co-Med en nu vorderen dat Co-Med haar verplichtingen uit de huurovereenkomsten nakomt. Co-Med heeft echter verweer gevoerd en stelt dat zij schade heeft geleden door tekortkomingen van de huisartsen, die zij wil verrekenen met de vorderingen van de huisartsen.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vorderingen in de hoofdzaak en de procedure bij de rechtbank Limburg niet over hetzelfde onderwerp gaan, maar dat er wel sprake is van een zodanige samenhang dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling door dezelfde rechter. De kantonrechter heeft daarom de vordering tot verwijzing toegewezen, met als doel tegenstrijdige uitspraken te voorkomen en de procesvoering te optimaliseren. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak is vervolgens verwezen naar de handelskamer van de rechtbank Limburg, waar zij van rechtswege is gevoegd met de aanhangige procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 10258529 CV EXPL 22-4021
vonnis van 5 april 2023
inzake

1.[eiser in de hoofdzaak sub 1] ,

2.
[eiser in de hoofdzaak sub 2] ,
te [plaats 1] ,
3.
[eiser in de hoofdzaak sub 3] ,
4.
[eiser in de hoofdzaak sub 4] ,
te [plaats 2] ,
eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident,
hierna afzonderlijk te noemen respectievelijk: [eiser in de hoofdzaak sub 1] , [eiser in de hoofdzaak sub 2] , [eiser in de hoofdzaak sub 3] en [eiser in de hoofdzaak sub 4] en hierna gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) te noemen: [eiser in de hoofdzaak] ,
gemachtigde: mr. S.D de Grunt,
tegen
CO-MED ZORG B.V.,
te Maastricht,
gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident,
hierna te noemen: Co-Med,
gemachtigde: mr. M.H.E. Brands,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 december 2023 met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie in de hoofdzaak met producties alsmede incidentele vordering;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1
[eiser in de hoofdzaak sub 1] , [eiser in de hoofdzaak sub 3] en [eiser in de hoofdzaak sub 4] zijn huisarts. Zij hebben hun huisartsenpraktijken met ingang van 1 januari 2022 overgedragen aan Co-Med en hebben in dat kader overeenkomsten van praktijkoverdracht gesloten.
2.2
[eiser in de hoofdzaak sub 1] , [eiser in de hoofdzaak sub 3] en [eiser in de hoofdzaak sub 4] zijn verder met Co-Med overeengekomen dat zij nog een periode aan de praktijk verbonden blijven als waarnemend huisarts, waarvoor overeenkomsten van opdracht zijn gesloten.
2.3
[eiser in de hoofdzaak] is eigenaar van het praktijkpand, [adres 1] en verhuurt eveneens vanaf 1 januari 2022 de praktijkruimtes van dit pand ( [adres 2] ) aan Co-Med. Hiervoor zijn huurovereenkomsten gesloten.
2.4
Tussen [eiser in de hoofdzaak sub 1] , [eiser in de hoofdzaak sub 3] en [eiser in de hoofdzaak sub 4] (als eisers in conventie tevens gedaagden in reconventie) en Co-Med (als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie) loopt een procedure bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht met het zaaknummer / rolnummer C/03/310078. In die procedure vorderen, kort gezegd, [eiser in de hoofdzaak sub 1] , [eiser in de hoofdzaak sub 3] en [eiser in de hoofdzaak sub 4] betaling door Co-Med van in totaal € 84.556,53 met nevenvorderingen, omdat
Co-Med hun facturen uit hoofde van de overeenkomsten van opdracht tot dat bedrag niet heeft betaald. Co-Med voert in die procedure, samengevat weergegeven, onder meer als verweer aan dat zij voor een bedrag van € 142.820,94 schade heeft geleden doordat [eiser in de hoofdzaak sub 1] , [eiser in de hoofdzaak sub 3] en [eiser in de hoofdzaak sub 4] de overeenkomsten van praktijkoverdracht en opdracht hebben geschonden, althans jegens Co-Med onrechtmatig hebben gehandeld. Co-Med voert aan dat zij deze schade mag verrekenen met het gevorderde door [eiser in de hoofdzaak sub 1] , [eiser in de hoofdzaak sub 3] en [eiser in de hoofdzaak sub 4] en vordert het restant in reconventie. Subsidiair vordert Co-Med in reconventie betaling van het hele bedrag van € 142.820,94.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1
In de hoofdzaak vordert [eiser in de hoofdzaak] - kort samengevat - uitvoerbaar bij voorraad:
  • de huurovereenkomst tussen [eiser in de hoofdzaak sub 1] en Co-Med te ontbinden en het gehuurde te ontruimen met veroordeling van [eiser in de hoofdzaak sub 1] tot betaling van een bedrag van € 13.952,04 en een schadevergoeding per maand, te vermeerderen met rente en kosten;
  • de huurovereenkomst tussen [eiser in de hoofdzaak sub 3] en Co-Med te ontbinden en het gehuurde te ontruimen, met veroordeling van [eiser in de hoofdzaak sub 3] tot betaling van een bedrag van
€ 20.780,38 en een schadevergoeding per maand, te vermeerderen met rente en kosten;
- met veroordeling van [eiser in de hoofdzaak] in de proceskosten, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2
[eiser in de hoofdzaak sub 1] legt aan zijn vorderingen kort gezegd het volgende ten grondslag. Co-Med schiet tekort in de nakoming van deze huurovereenkomst, omdat zij de huur vaak te laat betaalt, waardoor zij een contractuele boete verbeurt. Daarnaast heeft Co-Med een achterstand in de betaling van de huur, nota’s van nutsvoorzieningen en nota’s voor geleverde services en diensten. Bovendien handelt Co-Med in strijd met artikel 5.1 van de algemene bepalingen van de huurovereenkomst door de wijze waarop zij gebruik maakt van het gehuurde en het traineren en weigeren van overleg over de levering van zaken en diensten.
3.3
Co-Med voert verweer. Zij beroept zich onder andere op verrekening met schade ter hoogte van € 142.820,94 die zij door tekortkomingen in de overeenkomst van praktijkovername en opdracht heeft geleden. In het kader van dit verweer wijst zij op de procedure die bij de rechtbank Limburg aanhangig is (zoals hiervoor onder 2.3 vermeld). Daarnaast heeft Co-Med een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld.

4.Het geschil in het incident

4.1
In het incident vordert Co-Med dat de hoofdzaak moet worden verwezen naar de rechtbank Maastricht (de kantonrechter begrijpt: de rechtbank Limburg, locatie Maastricht) om te worden gevoegd met de bij die rechtbank aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer C/03/310078. Co-Med stelt hiertoe dat in die procedure sprake is van hetzelfde feitencomplex. In de procedure bij de rechtbank Limburg beroept Co-Med zich op verrekening met schade die zij heeft geleden als gevolg van niet-nakoming van de overnameovereenkomst alsmede onrechtmatig handelen. Dat geldt ook in de procedure die in onderhavige hoofdzaak aanhangig is. Door deze zaken te voegen kan de kwestie door één rechter worden behandelend, om tegenstrijdige oordelen ten aanzien van hetzelfde feitencomplex te voorkomen en het is daarnaast economischer. Ook geeft Co-Med aan dat zij in de procedure bij de rechtbank Limburg geen verwijzingsincident meer kan opwerpen, nu [verweerder in het incident] gewacht heeft met dagvaarden in deze zaak, zodat zij in haar verdediging is geschaad. Subsidiair vraagt Co-Med om onderhavige procedure aan te houden, totdat beslist is in de andere procedure.
4.2
[verweerder in het incident] voert gemotiveerd verweer tegen de incidentele vordering. Hij stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat een verwijzing onwenselijk is. Uit artikel 93
sub c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering(Rv) volgt namelijk dat de aard van deze zaak - met rechtsbetrekkingen voortvloeide uit huurovereenkomsten - meebrengt dat deze wordt behandeld door de kantonrechter en dat het doel van de regeling in artikel 103 Rv is om de praktische mogelijkheid te bieden om te procederen in het rechtsgebied waarbinnen de onroerende zaak is gelegen. Daarnaast voert [verweerder in het incident] aan dat het niet om hetzelfde feitencomplex gaat. In de onderhavige zaak ziet het geschil op tekortkomingen in de nakoming van de gesloten huurovereenkomst en in de aanhangige zaak bij de rechtbank Limburg vloeit het geschil voort uit de overeenkomst inzake de praktijkoverdracht en de overeenkomst van opdracht. Bovendien hebben partijen in de onderhavige zaak ook een andere hoedanigheid, namelijk dat van verhuurders. Ook is sprake van andere partijen, nu [verweerder in het incident sub 2] partij is in de onderhavige zaak, maar geen partij is in de zaak bij de rechtbank Limburg.
4.3
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Een incidentele vordering tot verwijzing kan worden ingesteld indien zaken die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp, of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is (artikel 220, lid 1 Rv). Van verknochtheid is sprake als de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere zaak, dan wel dat zij daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
5.2.
Het doel van artikel 220 Rv is dubbel werk en tegenstrijdige beslissingen te voorkomen.
5.3.
De kantonrechter constateert dat de vorderingen in de zaak voor de rechtbank Limburg gebaseerd zijn op de overeenkomst inzake de praktijkoverdracht en de overeenkomst van opdracht, terwijl de vordering in de zaak voor de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant ziet op nakoming van de huurovereenkomst. In zoverre gaan beide zaken niet over hetzelfde onderwerp.
5.4.
Echter, dat staat niet in de weg aan verwijzing omdat de zaken verknocht zijn aan elkaar. In beide zaken zal immers hetzelfde verrekeningsverweer en de daarmee samenhangende (voorwaardelijke) reconventionele vorderingen van Co-Med, oftewel de vraag of zij schade heeft geleden waarvoor [verweerder in het incident] aansprakelijk is en of de vordering van [verweerder in het incident] daarmee verrekend mag worden, moeten worden beantwoord. Gelet hierop is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een zodanige samenhang van de feitelijke en juridische geschilpunten dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en beslissing door dezelfde rechter. Dat de zaken aanhangig zijn tussen verschillende partijen, zoals [verweerder in het incident] nog aanvoert, is daarbij niet relevant, gelet op het voorgaande en nu het om nagenoeg dezelfde partijen gaat. Verder wijst de kantonrechter er op dat verwijzing ook mogelijk is indien één van de zaken (al dan niet als “aardzaak”) bij de kantonrechter in behandeling is en de andere niet (artikel 220, lid 1, tweede zin Rv). Gezien het hiervoor overwogene zal de kantonrechter de door Co-med gevorderde verwijzing dan ook toewijzen.
5.5.
Gelet op hetgeen in artikel 220, lid 1 Rv is opgenomen kan geen directe verwijzing plaatsvinden naar de “handelskamer” van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht. Eerst dient de kantonrechter de zaak te verwijzen naar de kantonrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht. Daarna is op grond van lid 5 van artikel 220 Rv verwijzing naar de “handelskamer” van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht pas mogelijk. Desondanks bestaat er in dit geval aanleiding om de onderhavige zaak direct te verwijzen naar de “handelskamer” van de rechtbank Limburg. De procedurele weg volgens de wettekst van artikel 220 Rv leidt namelijk tot hetzelfde resultaat, te weten de gezamenlijke behandeling van beide zaken door de “handelskamer” van de rechtbank Limburg. Een doelmatige procesvoering noopt aldus tot het toestaan van de gevorderde directe verwijzing (zie in lijn hiermee ECLI:NL:RBALK:2011:BT8357 en ECLI:NL:RBGEL:2023:485).
5.6.
Alhoewel [verweerder in het incident] in het incident in het ongelijk is gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt. Dit, omdat de verwijzing met name in het belang van
Co-Med plaatsvindt en [verweerder in het incident] op zich gerechtigd was de zaak bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, team kanton, locatie Breda aan te brengen.
In de hoofdzaak
5.6
De kantonrechter zal de zaak in de stand waarin zij zich bevindt verwijzen ter verdere behandeling bij de “handelskamer” van de rechtbank Limburg. Omdat verwijzing voeging impliceert zal de onderhavige procedure na verwijzing van rechtswege worden gevoegd met de procedure bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht.
5.7
Voor de volledigheid wijst de kantonrechter partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure alleen bij advocaat kunnen procederen. Ook wijst de kantonrechter partijen er op dat zij na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd zijn en dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl.
5.8
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
wijst de vordering tot verwijzing toe;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten dient te dragen;
In de hoofdzaak
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de “handelskamer van de” rechtbank Limburg, locatie Maastricht;
stelt vast dat de onderhavige zaak van rechtswege is gevoegd met de bij die rechtbank aanhangige zaak met zaaknummer / rolnummer C/03/310078.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester, en in het openbaar uitgesproken op
5 april 2023.