In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Eiseres had aanvragen ingediend voor een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand, welke door het college op 6 mei 2020 zijn afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard in een besluit van 13 juli 2021. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 maart 2023, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R. Joosen, en het college werd vertegenwoordigd door mr. R. Wijnekus.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de bijstandsuitkering van eiseres eerder had ingetrokken op 19 november 2019, omdat er onduidelijkheid bestond over haar woon- en leefsituatie. Eiseres heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit, waardoor het in rechte vaststaat. De rechtbank oordeelt dat eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die wijzen op een wijziging in haar situatie, waardoor het college niet in staat was om haar recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college niet in strijd heeft gehandeld met de uitwijkjurisprudentie en dat het college zorgvuldig onderzoek heeft verricht.
Daarnaast heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met twaalf maanden is overschreden en heeft een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen, waarvan € 667,- door het college en € 333,- door de Staat moet worden betaald. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de schadevergoeding toegewezen.