ECLI:NL:CRVB:2017:1686
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening bij zwervend bestaan en inlichtingenverplichting
Op 25 april 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) door appellant, die zich op 16 oktober 2013 meldde voor bijstand. De aanvraag werd aanvankelijk buiten behandeling gesteld omdat appellant niet op een afspraak was verschenen. Na bezwaar werd de aanvraag alsnog in behandeling genomen, maar uiteindelijk afgewezen omdat appellant niet kon aantonen dat hij op het opgegeven adres woonachtig was. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij openheid van zaken had gegeven over zijn woon- en leefsituatie en dat het college op de hoogte was van zijn zwervende bestaan. De Raad oordeelde dat de aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden moet aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. Dit houdt in dat hij duidelijkheid moet verschaffen over zijn woon- en verblijfplaats. De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende inlichtingen had verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaatsen en dat de onderzoeksbevindingen van het college voldoende grondslag boden voor de afwijzing van de aanvraag.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier.