ECLI:NL:RBZWB:2023:2268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4339
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor verhuiskosten en woninginrichting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten en woninginrichting beoordeeld. Eiseres had op 17 maart 2021 bijzondere bijstand aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft deze aanvraag op 29 maart 2021 afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde zijn besluit in een bestreden besluit van 2 september 2021. De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van het college aanwezig waren.

Eiseres stelde dat zij genoodzaakt was te verhuizen vanwege schimmels en gebreken aan haar woning, en dat haar minimale inkomen en de noodzaak om te verhuizen bijzondere redenen vormden voor het verlenen van bijstand. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat haar verhuizing noodzakelijk was op medische of sociale gronden. Het college had geen deugdelijk onderzoek gedaan, maar de rechtbank vond dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld. Eiseres had geen urgentieverklaring en de huurcommissie had haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank concludeerde dat de kosten van verhuizing en woninginrichting in beginsel uit het inkomen moeten worden bestreden, en dat bijzondere bijstand alleen wordt verleend bij bijzondere omstandigheden. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd voor de noodzaak van haar verhuizing en haar beroep op het evenredigheidsbeginsel werd afgewezen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4339 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Verheij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, college.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van bijzondere bijstand voor verhuiskosten en woninginrichting.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 29 maart 2021 (primair besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 september 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens het college mr. A.D.M. Rombouts.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres heeft op 17 maart 2021 bijzondere bijstand aangevraagd voor verhuiskosten en de kosten van woninginrichting.
Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat sprake is van een niet noodzakelijke verhuizing. In het gemeentelijk beleid is bepaald dat voor de toekenning van bijzondere bijstand voor kosten in verband met een verhuizing slechts bijzondere bijstand wordt toegekend als sprake is van een noodzakelijke verhuizing. Een verhuizing kan volgens het college om medische of sociale redenen noodzakelijk zijn. De omstandigheden moeten zo zwaarwegend zijn dat redelijkerwijs niet kan worden verwacht van eiseres dat zij in de woning bleef wonen. Het college heeft gesteld dat uit de door eiseres overgelegde verklaring van de huisarts niet volgt dat verhuizen noodzakelijk was op basis van medische of psychosociale redenen. Ook had eiseres geen urgentieverklaring. Verder heeft eiseres een verzoek ingediend bij de huurcommissie, maar deze is niet-ontvankelijk verklaard omdat geen leges zijn betaald. Daarnaast blijkt uit de informatie van de woningbouwvereniging WonenBreburg dat er geen gebreken zijn vastgesteld in de woning. Tot slot kan naar de mening van het college het beroep van eiseres op zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49 sub b van de Participatiewet niet slagen.
Standpunt eiseres
2. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat zij genoodzaakt was om te verhuizen wegens de schimmels, de vele gebreken aan haar woning en de enorme overlast. Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat sprake is van zeer dringende redenen op grond waarvan bijzondere bijstand dient te worden verleend, namelijk haar zeer minimale inkomen en de noodzaak om te verhuizen. Daar komt bij dat eiseres haar oude woning niet per 1 mei 2021 heeft kunnen opleveren, omdat haar meubels er nog stonden. Dit betekende dat eiseres ook huur verschuldigd bleef over haar oude woning. Inmiddels is de woning wel opgeleverd omdat eiseres geld heeft kunnen lenen. Voorts is eiseres van mening dat het college geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar de reden van de verhuizing en bijbehorende feiten en omstandigheden. Om die reden zou het besluit door het college zijn genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Ten slotte stelt eiseres dat zij onevenredig in haar belangen is geschaad, omdat zij schulden heeft opgebouwd om de verhuizing alsnog te realiseren. Hierdoor zou het college het besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel hebben genomen.
Wet- en regelgeving
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
4. In geschil is of het college op goede gronden het verzoek van eiseres om bijzondere bijstand voor verhuiskosten en woninginrichting heeft afgewezen.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat de kosten van verhuizing en woninginrichting volgens vaste rechtspraak [1] behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Er wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.2
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen. Tussen partijen is in geschil of de kosten in het bijzondere geval noodzakelijk zijn.
4.3
Bij een aanvraag om bijstand is het aan de aanvrager van bijzondere bijstand om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken waaruit volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand. De rechtbank is met het college van oordeel dat eiseres hierin niet is geslaagd.
4.4
Eiseres heeft ter onderbouwing van de noodzaak voor bijzondere bijstand meerdere e-mails tussen haar en WonenBreburg en een verklaring van haar huisarts overgelegd. De rechtbank stelt vast dat uit de e-mails valt af te leiden dat er volgens WonenBreburg geen gebreken aan de woning zijn die voor rekening van de verhuurder komen. Het college heeft bovendien contact gehad met een woonconsulent van WonenBreburg. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat de urgentiecommissie het verzoek van eiseres heeft afgewezen, dat de huurcommissie geen gebreken heeft kunnen vaststellen en dat de woning technisch prima in orde is. Voorts volgt uit de verklaring van de huisarts van eiseres niet dat verhuizen noodzakelijk was op basis van medische of psychosociale redenen noch dat sprake is van gebreken aan de oude woning van eiseres.
4.5
Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van omstandigheden die zo zwaarwegend zijn dat redelijkerwijs niet van haar kan worden verwacht dat zij in de woning bleef wonen. Bovendien volgt uit de overgelegde verklaringen en het e-mailcontact niet dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het college ook meermalen heeft geprobeerd om in contact te komen met de bewindvoerder van eiseres, maar die persoon was niet bereikbaar.
4.6
Ter zitting is duidelijk geworden dat eiseres geen beroep doet op het bepaalde in artikel 49 sub b Participatiewet, maar op de dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet. Dit artikel bepaalt dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. In vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] is bepaald dat dergelijke dringende redenen zich slechts voordoen als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een noodsituatie is acuut als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn.
4.7
Nu eiseres zich beroept op de toepassing van deze uitzonderingsbepaling, ligt het op haar weg om aannemelijk te maken dat sprake was van een acute noodsituatie. [3] De rechtbank is met het college van oordeel dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de noodzaak van eiseres om te verhuizen en haar minimale inkomen onvoldoende grond oplevert om het bestaan van een noodsituatie als hiervoor omschreven aan te nemen. Het beroep van eiseres op artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet slaagt dus niet.
4.8
Het betoog van eiseres dat het college bij het bestreden besluit haar belang bij de opgebouwde schulden om de verhuizing alsnog te realiseren had moeten meewegen treft geen doel. Eiseres doet hiermee een beroep op het evenredigheidsbeginsel, dat is verwoord in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit jurisprudentie van de CRvB [4] volgt dat voor toetsing aan die bepaling in dit geval geen ruimte is, omdat artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet een verplichtend karakter heeft. Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel kan dan ook niet slagen.

Conclusie en gevolgen

5. Nu de beroepsgronden van eiseres niet slagen, wordt het beroep ongegrond verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit stand kan houden.
5.1
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, worden de proceskosten van eiseres niet vergoed. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 4 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2 Awb
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4 Awb
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Participatiewet (Pw)
Artikel 11 lid 1 Pw
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 16 lid 1 Pw
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 35 lid 1 Pw
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4406.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1028 en van 27 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY4808.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3278.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:784.