In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, die betrekking hebben op de intrekking van zijn bijstandsuitkering en de terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand. Eiser ontving sinds 10 januari 2012 een bijstandsuitkering, maar het college heeft op basis van een onderzoek geconcludeerd dat eiser niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, maar bij zijn vriendin. Dit leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 oktober 2020 en de terugvordering van € 75.787,66 aan ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 28 april 2015 tot en met 30 september 2020.
De rechtbank heeft de beroepen van eiser behandeld op 2 december 2022. Eiser heeft aangevoerd dat de intrekking van zijn uitkering onterecht was, omdat hij altijd op het uitkeringsadres heeft gewoond. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser in de relevante periode volledig was afgesloten van water en dat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk op het uitkeringsadres verbleef. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit gegrond verklaard, maar het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Dit betekent dat de rechtbank de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 oktober 2020 heeft bevestigd, maar heeft bepaald dat eiser ook over de maand oktober 2020 recht heeft op bijstand.
De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vergoed en het college opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert op 13 januari 2023.