ECLI:NL:RBZWB:2023:213

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2876 EN 21_2877
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, die betrekking hebben op de intrekking van zijn bijstandsuitkering en de terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand. Eiser ontving sinds 10 januari 2012 een bijstandsuitkering, maar het college heeft op basis van een onderzoek geconcludeerd dat eiser niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, maar bij zijn vriendin. Dit leidde tot de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 oktober 2020 en de terugvordering van € 75.787,66 aan ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 28 april 2015 tot en met 30 september 2020.

De rechtbank heeft de beroepen van eiser behandeld op 2 december 2022. Eiser heeft aangevoerd dat de intrekking van zijn uitkering onterecht was, omdat hij altijd op het uitkeringsadres heeft gewoond. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser in de relevante periode volledig was afgesloten van water en dat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk op het uitkeringsadres verbleef. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit gegrond verklaard, maar het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Dit betekent dat de rechtbank de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 oktober 2020 heeft bevestigd, maar heeft bepaald dat eiser ook over de maand oktober 2020 recht heeft op bijstand.

De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vergoed en het college opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert op 13 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/2876 PW en BRE 21/2877 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

(gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen(het college)
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 mei 2021 van het college (bestreden besluit 1) inzake de intrekking van de bijstandsuitkering met ingang van 1 oktober 2020. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 21/2876 PW.
Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen een ander besluit van 25 mei 2021 van het college (bestreden besluit 2), inzake intrekking van de bijstandsuitkering over de periode van 28 april 2015 tot en met 30 september 2020 en de daarmee gepaarde terugvordering van € 75.787,66 aan ten onrechte verstrekte bijstand. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 21/2877 PW.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college
.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van € 75.787,66 aan ten onrechte verstrekte bijstand. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaren. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 wordt ongegrond verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
1. Eiser ontvangt sinds 10 januari 2012 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Met ingang van 12 september 2012 staat eiser ingeschreven aan de [adres 1] 48 in [plaatsnaam 1] (het uitkeringsadres). Zijn vriendin, [naam vriendin] , is woonachtig op het adres [adres 2] 12 te [plaatsnaam 1] .
Naar aanleiding van een melding van de afdeling Werk & Inkomen dat er problemen zijn tussen de families op de [adres 2] 10 en 12, waarbij de naam van eiser veelvuldig als ‘oorzaak van de overlast’ wordt genoemd, is een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiser. Het vermoeden bestaat dat eiser samenwoont met zijn vriendin op de [adres 2] 12. Het onderzoek is verricht door de sociale recherche. In het kader van dat onderzoek zijn gegevens opgevraagd over het water- en energieverbruik op het uitkeringsadres en op het adres [adres 2] 12. Op 13 augustus 2020 is een merkteken aangebracht aan de voordeur van het uitkeringsadres. Daarnaast zijn er op het uitkeringsadres en op het adres van [naam vriendin] waarnemingen verricht over de periode van 3 augustus 2020 tot en met 28 september 2020. Op 28 september 2020 is eiser verhoord door de sociale recherche waarna aansluitend een huisbezoek heeft plaatsgevonden. Op 15 oktober 2020 heeft [naam vriendin] bij de sociale recherche een verklaring afgelegd.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 26 oktober 2020. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat eiser over de periode van 28 april 2015 tot en met 24 september 2020 volledig afgesloten is geweest van water. Geconcludeerd werd dat eiser sinds 28 april 2015 (datum afsluiting water) niet zijn feitelijk hoofdverblijf had op het uitkeringsadres maar sindsdien een gezamenlijke huishouding voert met [naam vriendin] op het adres [adres 2] 12 in [plaatsnaam 1] .
In het rapport beëindiging van 6 november 2020 is geconcludeerd tot intrekking en beëindiging van de bijstand aan eiser per 1 oktober 2020.
In het besluit van 22 oktober 2020, verzonden op 23 oktober 2020 (primaire besluit 1) is het recht op bijstand ingetrokken met ingang van 1 oktober 2020. Uit onderzoek is gebleken dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres maar bij [naam vriendin] aan de [adres 2] 12 te [plaatsnaam 1] . Eiser heeft de inlichtingenplicht geschonden, waardoor het recht op bijstand niet meer is vast te stellen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 10 december 2020 (primair besluit 2) is het recht op uitkering ingetrokken over de periode van 28 april 2015 tot en met 30 september 2020. Uit onderzoek is gebleken dat eiser over die periode niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, maar feitelijk verbleef op het adres van [naam vriendin] . Eiser heeft de inlichtingenplicht geschonden door hiervan geen melding te doen. Door deze schending kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De ten onrechte betaalde bijstand van € 75.787,66 wordt van eiser teruggevorderd. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien, is niet gebleken.
Ook tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Vervolgens heeft eiser een nieuwe aanvraag voor bijstand ingediend. Deze is door het college toegekend. Met ingang van 20 november 2020 ontvangt eiser op het uitkeringsadres weer een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande.
Op 7 april 2021 vond de hoorzitting in bezwaar plaats.
In het bestreden besluit 1 is het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, gegrond verklaard. De intrekking van de bijstandsuitkering per 1 oktober 2020 wordt gehandhaafd, zij het op een andere grondslag. Uit onderzoek is gebleken dat eiser niet woont op het uitkeringsaders. Eiser is over de periode van 28 april 2015 tot en met 24 september 2020 afgesloten geweest van water. Uit jurisprudentie blijkt dat het ontbreken van een wateraansluiting de vooronderstelling rechtvaardigt dat eiser daar niet zijn hoofdverblijf kan hebben. Eiser heeft geen tegenbewijs geleverd dat hij wél op het uitkeringsadres zijn hoofdverblijf heeft. Het aan de voordeur aangebrachte merkteken is over de periode van 13 augustus 2020 tot en met 21 september 2020 niet verbroken. [naam vriendin] heeft verklaard dat eiser sinds hij afgesloten is van water bij haar heeft verbleven. Tijdens het huisbezoek is geconstateerd dat er geen verse levensmiddelen aanwezig zijn op het uitkeringsadres, dat er een kaal matras aanwezig was en weinig kleding. Er is terecht geconcludeerd dat eiser geen juiste informatie heeft gegeven over zijn verblijfplaats. Aan eiser is een proceskostenvergoeding toegekend.
In het bestreden besluit 2 is het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, gegrond verklaard. De terugvordering wordt gehandhaafd, zij het op een andere grondslag. Eiser heeft geen juiste informatie verstrekt over zijn verblijfplaats. Door schending van de inlichtingenplicht is er ten onrechte bijstand verleend. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet, wordt over de periode van 28 april 2015 tot en met 30 september 2020 de ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 75.787,66.
Beroepsgronden
2. Eiser heeft aangevoerd dat zijn uitkering ten onrechte is ingetrokken en teruggevorderd. Eiser heeft sinds hij er zijn intrek heeft genomen, altijd op het uitkeringsadres gewoond. Zijn sobere levensstijl verklaart zijn lage energieverbruik. De gemeente was ermee bekend dat hij overdag bij [naam vriendin] was als haar mantelzorger. Eiser heeft hierover ook naar waarheid verklaard bij de sociale recherche. Het huisbezoek vond plaats direct nadat eiser terugkwam van een oogbehandeling in [plaatsnaam 2] , ten tijde waarvan eiser bij zijn moeder in ’ [plaatsnaam 3] verbleef. Het gestelde over de merktekens kan niet juist zijn, want eiser heeft dagelijks in zijn woning verbleven. Dat het bed er bij het huisbezoek onbeslapen uitzag, wordt verklaard door het feit dat eiser die dag zijn beddengoed had gewassen. Er zijn dringende redenen om van terugvordering af te zien. Verder maakt eiser bezwaar tegen de brutering van het terugvorderingsbedrag.
Beoordeling door de rechtbank
De intrekking over de periode van 28 april 2015 tot en met 30 september 2020
3.1
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
3.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aan de op hem rustende bewijslast voldaan. De onderzoeksgegevens bieden een toereikende grondslag voor de conclusie dat eiser in de te beoordelen periode niet zijn feitelijk hoofdverblijf op het uitkeringsadres had.
3.3
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Niet in geschil is dat het uitkeringsadres in de periode van 28 april 2015 tot en met 24 september 2020 volledig afgesloten is geweest van water. De Centrale Raad van Beroep [1] heeft geoordeeld dat een extreem laag waterverbruik (maximaal 7 m³ water per jaar per huishouden ongeacht het aantal personen van dit huishouden) de vooronderstelling rechtvaardigt dat de betrokkene(n) niet zijn hoofdverblijf heeft/hebben op het uitkeringsadres. Het is in deze situatie aan de betrokkene(n) om het tegendeel aannemelijk te maken.
3.4
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de woning, ondanks het feit dat hij afgesloten was van water, toch als zijn hoofdverblijf heeft kunnen gebruiken. Niet valt in te zien hoe eiser in de woning heeft kunnen leven zonder schoon drinkwater en zonder een functionerend toilet. Dat eiser naar eigen zeggen thuis nooit de was deed, zich douchte of naar het toilet ging, omdat hij dat bij [naam vriendin] deed – maar desondanks wel zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had – acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. De aanname dat eiser niet op het uitkeringsadres verbleef, wordt ook ondersteund door het feit dat [naam vriendin] heeft verklaard dat eiser altijd bij haar was, ook ’s nachts, en door het feit dat het aan de voordeur aangebrachte merkteken over de periode van 13 augustus 2020 tot en met 21 september 2020 niet is verbroken.
3.5
Dit betekent dat het college het recht op uitkering over de periode dat eiser afgesloten was van water, dus van 28 april 2015 tot en met 24 september 2020, terecht heeft ingetrokken. Weliswaar is hij per 25 september 2020 weer aangesloten op het water, uit de verklaring van [naam vriendin] ten overstaan van de sociale recherche leidt de rechtbank af dat eiser in ieder geval tot aan 1 oktober 2020 voltijds bij haar verbleef. Dit betekent dat eiser – in ieder geval over de periode van 28 april 2015 tot 1 oktober 2020 – de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden, door geen melding te maken van het feit dat hij niet op het uitkeringsadres verbleef. Het college was dan ook gehouden het recht op bijstand in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, van de participatiewet.
Terugvordering
3.6
Het college was op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet ook gehouden om de teveel betaalde bijstand terug te vorderen. Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet kan het college, indien daarvoor dringende redenen zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is volgens vaste rechtspraak slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is.
3.7
De rechtbank vindt dat zich een dergelijk geval niet voordoet. Verder doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader kan eiser altijd de bescherming inroepen van de wettelijke regels over de beslagvrije voet. De beslagvrije voet is dat deel van het inkomen waarop geen beslag kan worden gelegd en wat iemand altijd moet overhouden om van te kunnen leven, ook als er schulden moeten worden afbetaald. Met deze beslagvrije voet moet het college ook rekening houden bij de invordering van de te veel betaalde bijstand of bij het vaststellen van een betalingsregeling.
Brutering terugvordering
3.8
Eiser is het niet eens met de brutering van het terugvorderingsbedrag. Volgens vaste rechtspraak [2] moet worden afgezien van de uitoefening van de in artikel 58, vijfde lid, van de Participatiewet neergelegde bevoegdheid tot bruto terugvordering, als sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van de betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de schuld niet al is voldaan in het kalenderjaar waarop de vordering betrekking heeft.
3.9
Omdat hiervoor is geoordeeld dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden, staat vast dat hem een verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de terugvordering. De rechtbank ziet daarom niet in dat het college niet in redelijkheid van de bevoegdheid tot brutering gebruik heeft kunnen maken.
Intrekking/beëindiging per 1 oktober 2020
3.1
In het bestreden besluit 1 heeft het college de bijstandsuitkering ingetrokken per 1 oktober 2020. Nu vaststaat dat aan eiser per 1 november 2020 opnieuw een bijstandsuitkering is toegekend, is de te beoordelen periode de maand oktober 2020.
3.11
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksgegevens geen toereikende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser in de maand oktober 2020 niet zijn feitelijk hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Niet in geschil is dat eiser per 25 september 2020 weer is aangesloten op de watervoorziening. Eiser heeft op 28 september 2020 ten overstaan de sociale recherche verklaard dat hij bezig is zijn woning aan de [adres 1] op te knappen: “
U vraagt mij waar ik nu verblijf. Ik ben overdag veel bezig in mijn woning in de [adres 1] . Ik moet veel schoonmaken en opruimen, want ik heb alles laten verslonzen. Als ik maar bij mijn bed kon, dan vond ik het goed. Ik ga nu nog naar de woning van [naam vriendin]( [naam vriendin] )
om daar eten te maken en voor de katten te zorgen. […]”
3.12
Deze verklaring strookt met de bevindingen van het huisbezoek, waarbij geen verse etenswaren werden aangetroffen (hij kookte bij [naam vriendin] ) en het bed vol spullen lag (eiser was aan het opruimen). Dat eiser en [naam vriendin] hun relatie zodanig wilde inkleden dat zij problemen met hun uitkeringen zouden voorkomen, blijkt ook uit het feit dat [naam vriendin] op 7 oktober 2020 navraag gedaan over wat eiser en zij nu wel of niet mogen doen als het gaat om bij elkaar slapen en eten. Op 15 oktober 2020 heeft [naam vriendin] tegen de sociale recherche verklaard eiser sinds 1,5 week wel iedere nacht in zijn eigen woning slaapt, dat hij rond 7 uur ‘s ochtends naar haar komt en tussen 19 uur en 21 uur weer naar huis gaat en dat zij nu ook wel eens bij hem thuis eet, omdat hij het gasfornuis uit haar woning mee terug heeft genomen en zij nog geen nieuw fornuis heeft aangesloten.
3.13
Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat het college heeft aangenomen dat eiser per 1 november 2020 zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en het de rechtbank niet duidelijk is geworden in hoeverre de situatie in de maand oktober 2020 anders was dan per 1 november 2020.
Conclusie
4.1
De rechtbank ziet daarom aanleiding het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond te verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en met het oog op finale geschilbeslechting, zelf in de zaak in de voorzien. De rechtbank bepaalt dat het college ook over de maand oktober 2020 aan eiser een bijstandsuitkering over de maand oktober 2020 moet betalen.
4.2
De rechtbank zal het college in de zaak met zaak met zaaknummer 21/2876 PW veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,00. De vergoeding voor rechtsbijstand bedraagt dan in totaal € 1.674,00. De kosten voor het bezwaar zijn reeds door het college aan eiser vergoed.
Ook dient het college het in de zaak met zaaknummer 21/2876 PW door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 (zaaknummer 21/2876 PW) gegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 (zaaknummer 21/2877 PW) ongegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1;
- bepaalt dat aan eiser ook over de maand oktober 2020 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande wordt uitbetaald;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 1;
- draagt het college op het betaalde griffierecht in de zaak met zaaknummer 21/2876 PW van € 49,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17. Inlichtingenplicht
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
[…]
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
[…]
3Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58. Terugvordering
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
[…]
5. Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
[…]
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.uitspraak van 3 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1986
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:787