ECLI:NL:RBZWB:2023:2113

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
22/2502 en 22/2509
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing inzake verzoek om beperkte kennisneming van stukken in belastingzaak

Op 30 maart 2023 heeft de enkelvoudige geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een verzoek van de inspecteur van de Belastingdienst om geheimhouding van bepaalde stukken in een belastingzaak. Het verzoek was ingediend op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij de inspecteur beperkte kennisneming van de geheimgehouden stukken vroeg. De gemachtigde van de belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze geheimhouding, stellende dat essentiële informatie ontbrak in de stukken die de inspecteur had verstrekt. De geheimhoudingskamer heeft de stukken beoordeeld en geconcludeerd dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding zwaarder weegt dan het belang van de belanghebbende bij kennisneming van de stukken. De kamer heeft bepaald dat de geheimhouding van de meeste stukken gerechtvaardigd is, met uitzondering van enkele specifieke delen die openbaar gemaakt moeten worden. De inspecteur is in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de uitspraak te reageren op de beslissing van de geheimhoudingskamer. De beslissing is openbaar gemaakt en kan worden ingezien via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 22/2502 en 22/2509
beslissing van de enkelvoudige geheimhoudingskamer van 30 maart 2023 in de zaken tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.

1.Het verzoek

1.1.
De inspecteur heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend. Met begeleidende brief (de aanbiedingsbrief) heeft de inspecteur, met dagtekening 18 juli 2022, stukken (de geheimgehouden stukken) verstrekt aan de geheimhoudingskamer van de rechtbank, waarbij de inspecteur heeft verzocht om beperkte kennisneming van de stukken (dan wel de ongeschoonde versie daarvan) op grond van artikel 8:29 van de Awb (het verzoek). De rechtbank heeft een afschrift van het verweerschrift en de bijbehorende bijlagen en van de aanbiedingsbrief aan de gemachtigde van belanghebbende verstrekt.
1.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 15 augustus 2022 gereageerd op het verzoek van de inspecteur. Daarbij heeft de gemachtigde aangegeven dat niet ingestemd wordt met geheimhouding van de geheimgehouden stukken. De gemachtigde stelt dat de inspecteur stukken die ontlastend kunnen zijn voor belanghebbende eerder niet in de correspondentie heeft opgenomen. Pas op een later moment heeft de inspecteur een aantal aanvullende (geschoonde) stukken verstrekt. In deze aanvullende stukken heeft de inspecteur essentiële informatie weggelakt, zoals een uitgebreide analyse en gestelde vragen. Omdat de feiten in de onderhavige zaak van cruciaal belang zijn, dient belanghebbende over alle op de zaak betrekking hebbende stukken te beschikken, aldus de gemachtigde.
1.3.
De geheimgehouden stukken zijn als volgt te omschrijven (waarbij de nummering van de inspecteur wordt aangehouden):
- A1: interne e-mailcorrespondentie van de inspecteur van 23 en 24 februari 2021
- A2: interne e-mailcorrespondentie van de inspecteur van 17 mei 2021, waarbij de bijlage “20210507_bezwaar inhoudingsvrijstelling dividend [belanghebbende] .docx” stuk A3 betreft
- A3: een conceptbrief ter interne afstemming van het standpunt van de inspecteur
- B1: interne e-mailcorrespondentie van de inspecteur van 18 mei 2021
- B2: een door een ambtenaar op persoonlijke titel geschreven stuk over het criterium ‘(kunstmatige) constructie’
- B3: een PowerPointpresentatie over het criterium ‘(kunstmatige) constructie’
- B4: interne e-mailcorrespondentie van de inspecteur van 13 en 15 september 2021, waarbij de bijlage “15092021_memo inhoudingsvrijstelling divbel_ [belanghebbende] .docx” stuk B5 betreft
- B5: intern memo ten behoeve van interne vaktechnische afstemming van het bezwaar
- C1 en C2: interne e-mailcorrespondentie van de inspecteur, waarbij de bijlage “15092021_memo inhoudingsvrijstelling divbel_ [belanghebbende] .docx” stuk B5 betreft
- D1: interne e-mailcorrespondentie van de inspecteur van 9, 15, 16 en 17 december 2021
- E1: interne e-mailcorrespondentie van de inspecteur van 14, 15, 16 en 17 februari 2022
- F1: interne e-mailcorrespondentie van de inspecteur van 21, 22 en 23 maart 2022
- G1: interne e-mailcorrespondentie van de inspecteur van 21 en 23 maart 2022, waarbij de bijlage bij de e-mail van 23 maart 2022 stuk G2 betreft
- G2: conceptversie van de uitspraak op bezwaar inclusief door ambtenaren gemaakte opmerkingen daarbij
De stukken C1 en C2 zijn als bijlagen 15 en 16 geschoond verstrekt bij het verweerschrift. De overige stukken zijn niet verstrekt bij het verweerschrift. Bij een aantal stukken eindigt het stuk met een e-mail van de gemachtigde aan de inspecteur, die aanleiding is geweest voor de interne e-mailcorrespondentie. Deze externe e-mails zijn geen onderdeel van het verzoek. Verder maken de bijlagen gevoegd bij de e-mailcorrespondentie telkens geen onderdeel uit van het verzoek, tenzij ze hiervoor expliciet zijn benoemd. De bijlagen bij de e-mails zijn in ongeschoonde vorm verstrekt bij het verweerschrift.
Ten aanzien van alle stukken doet de inspecteur een beroep op het belang van een vrije interne meningsvorming en een vrije bepaling van de procespositie en (controle)strategie van de inspecteur. De inspecteur heeft recht op vertrouwelijkheid van intern beraad en onbelemmerde gedachtenvorming. Ten aanzien van de stukken A1, B1, C1, C2 en E1 doet de inspecteur tevens een beroep op het recht op privacy, omdat deze stukken persoonsgegevens bevatten van ambtenaren die geen deel uitmaken van het behandelteam dat direct betrokken is geweest bij de totstandkoming van de bestreden uitspraak op bezwaar. Verder bevat het stuk B3 persoonsgegevens van andere belastingplichtigen, waarvoor de inspecteur ook een beroep op het recht op privacy doet.

2.Overwegingen

Geen zitting
2.1.
De geheimhoudingskamer heeft besloten een mondelinge behandeling ter zitting achterwege te laten. Reden daarvoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure meebrengt dat een behandeling ter zitting in dit geval naar het oordeel van de geheimhoudingskamer niet geschikt is om het verzoek van de inspecteur te behandelen. [1] In wat belanghebbende heeft aangevoerd heeft de geheimhoudingskamer geen aanleiding gezien om wel een zitting te houden. De geheimhoudingskamer komt tot dit oordeel omdat niet (voldoende) duidelijk is gemaakt wat de toegevoegde waarde daarvan zou zijn gelet op het feit dat enerzijds tijdens zo een zitting de geheimgehouden stukken als zodanig niet besproken zouden kunnen worden en anderzijds belanghebbende zich voldoende op schrift heeft kunnen uitlaten over de door de inspecteur aangevoerde redenen voor het verzoek.
Algemeen
2.2.
De omstandigheid dat een stuk een stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb is brengt niet automatisch mee dat dit stuk (volledig) aan de andere partij ter kennis moet worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt immers aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of de rechtbank mede te delen dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
2.3.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om geheimhouding en het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de inspecteur worden onthouden aan de rechter die de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding).
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
2.4.
Uit de aanbiedingsbrief van de inspecteur leidt de geheimhoudingskamer af dat de inspecteur zich beroept op variant b. als bedoeld in 2.3. Belanghebbende heeft geen toestemming verleend voor beperkte kennisneming (variant b). De geheimhoudingskamer zal daarom alleen beoordelen of geheimhouding (variant a) gerechtvaardigd is.
2.5.
Bij het geheimhouden van (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken moet de grootst mogelijke terughoudendheid wordt betracht. Slechts indien de door de inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Beoordeling van het verzoek
2.6.
De geheimhoudingskamer heeft, met toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de geheimgehouden stukken en van de stukken van de hoofdzaak. De geheimgehouden stukken zijn vervolgens onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om de stukken geheim te houden.
2.7.
Ten aanzien van de stukken met nummers A1, A2, A3, B4, D1, E1, F1, G1 en G2 overweegt de geheimhoudingskamer dat het gaat om e-mailcorrespondentie en daarbij behorende bijlagen die vallen onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst. Dit kan een belang zijn dat geheimhouding van stukken op grond van artikel 8:29 van de Awb kan rechtvaardigen. [2] Dat kan anders zijn indien de inhoud van die stukken ook bijvoorbeeld niet aan belanghebbende bekende feitelijke informatie bevat, waardoor het verdedigingsbelang van belanghebbende in het gedrang zou kunnen komen. Daarvan is de geheimhoudingskamer echter niet gebleken. Gelet op de aard en inhoud van de emailcorrespondentie en de bijlagen is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat voor de gehele e-mailcorrespondentie geldt dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb rechtvaardigen. Dit betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van deze stukken gerechtvaardigd is.
2.8.
De stukken met nummers C1 en C2 zijn geschoond verstrekt bij het verweerschrift (bijlagen 15 en 16). Ten aanzien van deze geschoonde delen van deze stukken overweegt de geheimhoudingskamer dat het zowel persoonsgegevens van ambtenaren betreft als passages van strategische aard en juridisch intern beraad.
De geheimhoudingskamer overweegt met betrekking tot de persoonsgegevens van ambtenaren dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in het onderhavige geval aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens. De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaak. Daarbij merkt de geheimhoudingskamer op dat de eerste letter van de naam van de ambtenaar niet is geschoond, waardoor zichtbaar is wanneer het dezelfde ambtenaar betreft. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat voor deze gegevens sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
Met betrekking tot de passages van strategische aard en juridisch intern beraad overweegt de geheimhoudingskamer dat sprake is van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen, waarbij hetzelfde geldt als het overwogene in 2.7. Ten aanzien van de door gemachtigde aangehaalde geschoonde vraag in de e-mail (onderdeel 2.1.3 van de brief van 15 augustus 2022) overweegt de geheimhoudingskamer dat deze vraag naar het oordeel van de geheimhoudingskamer ook juridisch intern beraad betreft, waardoor geheimhouding gerechtvaardigd is.
Dit betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van de geschoonde delen van deze stukken gerechtvaardigd is.
2.9.
Met betrekking tot het stuk B1 overweegt de geheimhoudingskamer dat het gaat om e-mailcorrespondentie die valt onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst. Ook met betrekking tot dit stuk overweegt de geheimhoudingskamer dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming, behalve voor wat betreft delen van de twee e-mails die verstuurd zijn op 18 mei 2021 om respectievelijk 12.57 uur en 14.08 uur. Deze e-mails zijn tevens onderdeel van het stuk C1 en al in geschoonde vorm verstrekt als bijlage 15 bij het verweerschrift. De geheimhoudingskamer stelt vast dat de inspecteur gelet hierop geen belang meer heeft bij geheimhouding van de reeds bekende passages. Het verzoek om geheimhouding wordt in zoverre afgewezen. De geheimhoudingskamer wijst het verzoek om geheimhouding van de geschoonde delen van dit stuk toe (zie 2.8) en bepaalt dat de inspecteur uit praktische overwegingen niet nogmaals een (geschoond) afschrift van deze e-mails hoeft te overleggen.
2.10.
Het stuk B2 betreft een door een ambtenaar op persoonlijke titel geschreven verhandeling over het criterium ‘(kunstmatige) constructie’. Het stuk bevat persoonlijke juridische standpunten van de desbetreffende ambtenaar. De geheimhoudingskamer overweegt dat het stuk niet via openbare bronnen te benaderen is en dat de persoonlijke standpunten van de schrijver in het gehele stuk vervlochten zijn met het behandelde theoretische kader en jurisprudentie. De geheimhoudingskamer is van oordeel dat gelet op de aard van dit stuk, het belang van de inspecteur bij geheimhouding van het gehele stuk aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. Dit betekent dat geheimhouding van dit stuk gerechtvaardigd is.
2.11.
Met betrekking tot het stuk B3 begrijpt de geheimhoudingskamer dat het een PowerPointpresentatie over het criterium ‘(kunstmatige) constructie’ betreft ten behoeve van een intern overleg. Deze PowerPointpresentatie behelst grotendeels een overzicht van het theoretisch kader en recente jurisprudentie.
De geheimhoudingskamer overweegt als volgt. Dat het belang van vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad een rechtvaardiging kan zijn voor geheimhouding van (delen van) stukken, brengt niet mee dat geheimhouding zonder meer gerechtvaardigd is voor alle passages van een stuk dat ten behoeve van intern beraad is opgesteld. [3] De geheimhoudingskamer is van oordeel dat enkel de volgende (delen van) slides intern beraad betreffen, waarvoor hetzelfde geldt als het overwogene in 2.7 en geheimhouding gerechtvaardigd is:
- de tweede slide op pagina 4;
- de tweede slide op pagina 5;
- de tweede slide op pagina 7;
- de eerste slide op pagina 8;
- de eerste slide op pagina 9;
- de eerste slide op pagina 11;
- de eerste slide op pagina 12;
- beide slides op pagina 13;
- de eerste slide op pagina 14;
- de eerste zin onder de titel op de tweede slide op pagina 14;
- de tweede slide op pagina 18; en
- beide slides op pagina 19.
Met betrekking tot de op de eerste slide op pagina 18 genoemde gegevens van andere belastingplichtigen overweegt de geheimhoudingskamer dat het belang bij bescherming van persoonsgegevens en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in het onderhavige geval aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang dat belanghebbende heeft bij kennisneming van deze gegevens. De kenbaarheid van deze gegevens is ook niet direct van belang voor de beslissing in de hoofdzaak. Geheimhouding van de gegevens van de andere belastingplichtigen zoals genoemd op de eerste slide op pagina 18 is daarom ook gerechtvaardigd.
Voor de overige (delen van) slides geldt dat onvoldoende toegelicht is waarom geheimhouding gerechtvaardigd is op basis van de aangevoerde grond. Deze slides bevatten namelijk geen passages van intern beraad of persoonsgegevens van derden.
2.12.
Het stuk B5 betreft een memo over de casus van belanghebbende ten behoeve van interne vaktechnische afstemming van het bezwaar. De geheimhoudingskamer constateert dat het stuk uit de volgende 7 hoofdstukken bestaat:
- hoofdstuk 1: Inleiding casus
- hoofdstuk 2: Feiten en omstandigheden
- hoofdstuk 3: Vraagstelling
- hoofdstuk 4: Beantwoording vraagstelling / conclusie
- hoofdstuk 5: Analyse toepassing art. 4, lid 3 sub c Wet op de dividendbelasting 1965
- hoofdstuk 6: Analyse toepassing art. 17, lid 3 sub b Wet op de vennootschapsbelasting 1965
- hoofdstuk 7: Bijlagen
De geheimhoudingskamer overweegt als volgt. Voor de hoofdstukken 1, 3, 4 en 7 geldt dat dat onvoldoende toegelicht is waarom geheimhouding gerechtvaardigd is op basis van de aangevoerde grond. De hoofdstukken bevatten geen passages van intern beraad. De hoofdstukken 2, 5 en 6 vallen naar het oordeel van de geheimhoudingskamer wel onder de vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch intern beraad van de Belastingdienst. Daarbij merkt de geheimhoudingskamer op dat de wijze waarop de feiten en omstandigheden in hoofdstuk 2 zijn weergegeven maakt dat deze passage ook intern beraad betreft. Gelet op de aard en inhoud van deze hoofdstukken en dat niet is gebleken dat voor belanghebbende onbekende feitelijk informatie is vermeld, is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de inspecteur bij geheimhouding van deze hoofdstukken aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming. Dit betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van dit stuk gerechtvaardigd is voor zover het de hoofdstukken 2, 5 en 6 betreft.
2.13.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van de inspecteur om geheimhouding van de in 1.3 genoemde stukken niet gerechtvaardigd is voor wat betreft:
- de in stuk B1 opgenomen twee e-mails die verstuurd zijn op 18 mei 2021 om respectievelijk 12.57 uur en 14.08 uur, voor zover deze e-mails reeds zijn bekendgemaakt als bijlagen 15 en 16 bij het verweerschrift;
- stuk B3, behalve voor wat betreft de in 2.11 genoemde slides;
- de hoofdstukken 1, 3, 4 en 7 van stuk B5.
Voor het overige is geheimhouding van de geheimgehouden stukken gerechtvaardigd.
2.14.
De inspecteur wordt door de geheimhoudingskamer in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak aan de rechtbank mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. Dit houdt in dat de inspecteur de keuze moet maken de beslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) na te leven of dat niet (geheel) te doen, in welk laatste geval hij de uit toepassing van artikel 8:31 van de Awb mogelijkerwijs voortvloeiende consequenties daarvan zal moeten aanvaarden. [4] Indien de inspecteur de beslissing van de geheimhoudingskamer (geheel) naleeft, dient hij binnen twee weken na verzending van deze uitspraak exemplaren van een geschoonde versie van de stukken B3 en B5 te verstrekken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van belanghebbende.

3.Beslissing

De geheimhoudingskamer:
- wijst het verzoek om geheimhouding af voor zover het gaat om de in 2.13 genoemde delen van de stukken;
- wijst het verzoek om geheimhouding voor het overige toe.
Deze beslissing is genomen door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 30 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing kan ingevolge artikel 8:104, derde lid, van de Awb slechts tegelijk met het hoger beroep tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Vergelijk Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1593, r.o. 3.31.
2.Vergelijk de conclusie van A-G Wattel van 25 april 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BA3851, punten 4.15 en 4.21.
3.Vergelijk Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21 januari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:261.
4.Zie Hoge Raad 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2015:3600.