ECLI:NL:RBZWB:2023:2038

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1515
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering en terugvordering van voorschotten door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen de besluiten van het UWV behandeld. Eiser had een Ziektewet (ZW) uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze uitkering en vorderde eerder betaalde voorschotten terug. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft gehandeld. Eiser, die sinds 1 september 2008 in dienst was bij zijn werkgever, had zich ziek gemeld in juli 2020. De werkgever had een verbetertraject gestart vanwege klachten over zijn functioneren. Eiser weigerde echter om passende arbeid te verrichten en om mee te werken aan een plan van aanpak. Het UWV concludeerde dat eiser een benadelingshandeling had gepleegd door onterecht een beroep te doen op de ZW, omdat hij niet had meegewerkt aan zijn re-integratie. De rechtbank oordeelt dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering heeft geweigerd en de voorschotten heeft teruggevorderd. Eiser had onvoldoende medische onderbouwing voor zijn stelling dat hij niet in staat was om te werken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de besluiten van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1515 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder,
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam werkgever]uit [plaatsnaam] , de werkgever,
(gemachtigde: mr. H.P. Kamerbeek).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de besluiten van het UWV, waarbij aan hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is geweigerd en hij de voorschotten aan ZW-uitkering met loonheffing moet terugbetalen.
Met het besluit van 18 juni 2021 heeft het UWV geweigerd aan eiser een ZW-uitkering uit te betalen. Met het besluit van 29 juni 2021 heeft het UWV de voorschotten die over de periode 3 mei 2021 tot en met 11 juni 2021 zijn betaald ten bedrage van € 2.966,70 teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 7 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij die besluiten gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft geen toestemming verleend om de werkgever kennis te laten nemen van stukken die medische gegevens bevatten. Met de beslissing van 1 november 2022 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat de werkgever van nader aangeduide stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft verkregen.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het UWV en de gemachtigde van de werkgever. Namens de werkgever is ook [naam HR-manager] (HR-manager) verschenen. Bij de bespreking van de medische gegevens van eiser is hij niet aanwezig geweest.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
Eiser is op 1 september 2008 in dienst getreden bij de werkgever.
Vanaf maart 2020 is de werkgever een verbetertraject gestart omdat er volgens de werkgever klachten waren over eisers functioneren. In dat kader hebben een aantal gesprekken plaatsgevonden. Er is voorts gesproken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar daarover is geen overeenstemming bereikt. Het verbetertraject is daarom voortgezet en eiser is uitgenodigd voor een gesprek op 8 juli 2020.
Op 6 juli 2020 heeft eiser zich ziek gemeld vanwege beperkingen in concentratie en energie.
Op 7 juli 2020 heeft (de praktijkondersteuner van) de bedrijfsarts aangegeven dat eiser kan starten met halve dagen in aangepaste werkzaamheden zonder tijdsdruk en de eerste dagen zonder veiligheidsrisico.
Dat werk heeft de werkgever met ingang van 8 juli 2020 aan eiser aangeboden. Het betreft het schoonmaken van stellingen in het magazijn. Eiser heeft dat werk op 8 juli in de ochtend verricht, maar is niet verschenen op het gesprek dat later op die dag gepland stond.
Op 9 juli 2020 heeft eiser zich weer ziek gemeld.
Vanaf 9 juli 2020 heeft de werkgever de loonbetaling aan eiser stopgezet omdat eiser niet meewerkt aan zijn re-integratie en niet op het werk is verschenen, ook niet na sommatie.
Op 14 juli 2020 heeft de werkgever bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd over de passendheid van het aangeboden werk. In het kader van dat deskundigenoordeel heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] op 6 augustus 2020 gerapporteerd dat eiser aangepaste werkzaamheden kan verrichten zonder tijdsdruk en veiligheidsrisico en dat hij kan starten met halve dagen. Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1] heeft op 6 augustus 2020 gerapporteerd dat het werk dat de werkgever op 8 juli 2020 aan eiser heeft aangeboden passend is.
Eiser heeft bij de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in kort geding een vordering ingediend tot doorbetaling van zijn loon. Die vordering heeft de kantonrechter met het kort gedingvonnis van 27 augustus 2020 afgewezen. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat voorshands is komen vast te staan dat eiser zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen zodat de werkgever gerechtigd is de loonbetaling aan eiser stop te zetten. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft dit vonnis, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, met het arrest van 17 november 2020 bekrachtigd.
Op 26 november 2020 heeft de werkgever een deskundigenoordeel aangevraagd over de re-integratie-inspanningen van eiser. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] komt in zijn rapport van
28 januari 2021 tot de conclusie dat eiser in staat moet worden geacht naar het spreekuur van de bedrijfsarts te komen en mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak. Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 2] rapporteert in zijn rapport van 29 januari 2021 dat, gelet op de conclusies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] , eisers re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn.
Met de beschikking van 5 maart 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant de arbeidsovereenkomst tussen eiser en de werkgever met ingang van 1 mei 2021 ontbonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen door geen passende arbeid te verrichten en niet mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak. Niet in geschil is volgens de kantonrechter dat eiser ziek is maar de medische stukken bieden niet dan wel onvoldoende onderbouwing dat hij niet in staat is aangepast werk te verrichten noch dat hij niet in staat is mee te werken aan een plan van aanpak. Voorts was de werkgever naar het oordeel van de kantonrechter gerechtigd eisers loon stop te zetten omdat eiser – ook na aanmaning – geweigerd heeft het aangeboden passende werk te hervatten. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van verwijtbaarheid bij eiser maar de omstandigheden zijn onvoldoende zwaarwegend om ernstige verwijtbaarheid aan te nemen. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de beschikking van de kantonrechter met de beschikking van 12 mei 2022 bekrachtigd.
Met de uitspraak van 19 mei 2021 heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg aan de bedrijfsarts van de werkgever de maatregel van berisping opgelegd. Volgens het college was de eenzijdige beëindiging van de verzuimbegeleiding (per direct en zonder overdracht) door de bedrijfsarts in strijd met de op hem rustende zorgplicht. Eisers klachten over het spreekuur door ‘slechts’ een arbo-verpleegkundige en over het tegenhouden van een second opinion heeft het college ongegrond verklaard.
Met het besluit van 21 mei 2021 heeft het UWV aan eiser vanaf 3 mei 2021 een voorschot op zijn ZW-uitkering toegekend.
Met het besluit van 18 juni 2021 heeft het UWV geweigerd aan eiser een ZW-uitkering uit te betalen. Volgens het UWV doet eiser een onnodig beroep op de ZW; eiser heeft er niet alles aan gedaan om (zo lang mogelijk) loon van de werkgever te krijgen. De kantonrechter heeft het verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst namelijk toegewezen en daarbij vastgesteld dat eiser onvoldoende heeft gedaan aan zijn re-integratie en verwijtbaar werkloos is.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 29 juni 2021 heeft het UWV de voorschotten op de ZW-uitkering die over de periode 3 mei 2021 tot en met 11 juni 2021 is betaald ten bedrage van € 2.966,70 van eiser teruggevorderd.
Ook tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 13 augustus 2021 heeft het UWV eiser laten weten dat hij voorlopig de terugvordering nog niet hoeft te betalen omdat hij geen inkomen heeft.
Met het besluit van 20 januari 2022 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat het bedrag dat hij terug moet betalen is verhoogd met de loonheffing van € 805,-, omdat dat bedrag niet voor 1 januari 2022 terugbetaald is. Eiser moet nog € 2.966,70 terugbetalen.
Tegen dit besluit heeft eiser ook bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 14 september 2022 heeft het UWV aan eiser met ingang van 4 juli 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
De werkgever heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op dit bezwaar is nog niet beslist.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen de besluiten van 18 juni 2021, 29 juni 2021 en 20 januari 2022 ongegrond verklaard.
Maatregel
Het UWV stelt dat er in deze zaak twee perioden zijn aan te wijzen die van wezenlijk belang zijn geweest voor het verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeids-overeenkomst. De eerste periode betreft de periode waarin de werkgever stelt dat eiser in staat is om passende werkzaamheden te verrichten en de tweede periode betreft de periode waarin de werkgever met eiser een plan van aanpak op had willen stellen.
Eiser is zowel kort na de eerste periode als na de tweede periode in het kader van een deskundigenoordeel door een verzekeringsarts onderzocht. In die onderzoeken is informatie van eisers behandelaren betrokken. Op grond van de bevindingen van de verzekeringsartsen zijn arbeidsdeskundigen tot de conclusie gekomen dat het aangeboden werk passend is en eisers re-integratie-inspanningen onvoldoende. Dat eiser in staat was om mee te werken aan zijn re-integratie is bevestigd tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts op 8 juni 2021. In de door eiser overgelegde stukken ziet het UWV geen aanknopingspunten om te concluderen dat hij in de periode aan een zodanige ernstige aandoening leed dat hij daartoe niet in staat was.
Eiser heeft verwezen naar de uitspraak van het Tuchtcollege van 19 mei 2021 over het (laakbare) handelen van de bedrijfsarts. Daarin is volgens het UWV echter niet geoordeeld over of de aangeboden werkzaamheden passend waren en of eiser mee kon werken aan het opstellen van een plan van aanpak. Het UWV kent aan deze uitspraak daarom niet de betekenis toe die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
Het UWV stelt, gelet op het voorgaande, dat er sprake is van een benadelingshandeling en dat eiser een onnodig beroep doet op de ZW. Van eiser had mogen worden verwacht dat hij had meegewerkt aan zijn re-integratie. Door dat niet te doen heeft hij het risico genomen dat de werkgever op een gegeven moment zou verzoeken om ontbinding van de arbeids-overeenkomst. Het UWV stelt dan ook terecht de ZW-uitkering niet te hebben uitbetaald. Het UWV acht deze maatregel proportioneel omdat eisers handelen en de gevolgen daarvan hem in overwegende mate kunnen worden verweten.
Terugvordering
Het UWV ziet voorts geen dringende redenen aanwezig om de van terugvordering af te zien. Het gegeven dat eiser op dit moment geen uitkering heeft is onvoldoende om dringende redenen aan te nemen.
Het UWV merkt daarbij op dat, omdat eiser geen inkomsten heeft, de aflossingscapaciteit op nihil is gesteld. Hij hoeft op dit moment daarom niets terug te betalen.
Terugbetaling
Het UWV stelt dat als eiser de terugvordering in 2021 zou hebben betaald, hij zou hebben kunnen volstaan met terugbetaling van het nettobedrag. Omdat dat niet is gebeurd is het UWV verplicht de netto terugvordering op te hogen met de loonheffing. Het UWV kan namelijk de ingehouden bedragen niet meer terugkrijgen van de Belastingdienst zodat het brutobedrag betaald moet worden.

Beroepsgronden

Eiser stelt dat het UWV ten onrechte zonder voldoende eigen onderzoek is afgegaan op de beslissing van de kantonrechter van 5 maart 2021. Het UWV heeft geen zelfstandig onderzoek gedaan naar de vraag of eiser aanspraak kan maken op een ZW-uitkering. Tegen de beslissing van de kantonrechter is hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof
‘s-Hertogenbosch en het hof heeft nog geen uitspraak gedaan.
Eiser heeft een ZW-uitkering aangevraagd met ingang van 1 mei 2021. Het UWV had moeten onderzoeken of hij daarvoor toen in aanmerking kon komen. Dat heeft het UWV ten onrechte nagelaten. Het UWV heeft ook ten onrechte nagelaten een onderzoek in te stellen naar de huidige gezondheidstoestand van eiser.
Volgens eiser was hij vanwege ziekte niet in staat om passende arbeid te verrichten en om mee te werken aan een plan van aanpak. Dat blijkt uit de stukken die hij heeft overgelegd. Het UWV heeft dat niet gemotiveerd weerlegd. Eiser stelt dat het UWV in de medische informatie aanleiding had moeten zien om een onpartijdige deskundige te raadplegen over de vraag of eiser in juli 2020 dan wel op 1 mei 2021 (arbeids)geschikt was om passende arbeid te verrichten.
Inmiddels heeft eiser met ingang van 4 juli 2022 een WIA-uitkering. Daaruit volgt dat eiser niet kon werken; dat hij sinds 4 juli 2022 arbeidsongeschikt is. Het besluit van het UWV tot weigering van een ZW-uitkering, omdat eiser wel kon werken, is daarmee in strijd.
Het UWV heeft voorts miskend dat de werkgever zich heeft laten bijstaan door een bedrijfsarts die op zeer bedenkelijke wijze heeft geacteerd. Hij heeft aanvankelijk geen gevolg gegeven aan het verzoek om een second opinion en nadat hij dat traject in gang zou zetten, zijn handen er van af getrokken en dat traject toch niet opgestart.
De besluiten van het UWV getuigen volgens eiser van een rigide benadering van de wet. De maatregel staat niet in verhouding tot de vermeende overtreding. Daarbij heeft het UWV uit het oog verloren dat eiser slechts voor de helft van zijn arbeidstijd passende arbeid zou hebben kunnen verricht.
De terugvordering heeft voor eiser desastreuze gevolgen. Door de gemeente is aan hem een bijstandsuitkering geweigerd omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan werkstaking. Hij heeft dus nu helemaal geen inkomen. Eiser is tegen het besluit van de gemeente in beroep gegaan maar in die zaak is nog geen zittingsdatum bepaald.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De vragen die de rechtbank moet beantwoorden zijn of het UWV op goede gronden aan eiser een maatregel heeft opgelegd, inhoudende weigering van een ZW-uitkering met ingang van 3 mei 2021, en de ten onrechte betaalde voorschotten aan ZW-uitkering met ingang van die datum ten bedrage van € 2.966,70 bruto van eiser terugvordert.
Het UWV heeft aan eiser de maatregel van weigering van de ZW-uitkering opgelegd en de voorschotten teruggevorderd omdat eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd.
Maatregel
Artikel 45 van de ZW bepaalt dat het UWV het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend weigert als de verzekerde door zijn doen en laten het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt.
Op grond van de artikelen 2 en 7 van het Maatregelenbesluit wordt een ZW-uitkering blijvend geheel geweigerd (voor de duur dat belanghebbende aanspraak op loon zou kunnen doen gelden) als de belanghebbende zich zodanig heeft gedragen dat door zijn doen en laten het Uitvoeringsfonds voor de overheid is benadeeld, tenzij dit hem niet in overwegende mate kan worden verweten.
Het UWV stelt dat eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd, omdat eiser een onnodig beroep doet op de ZW. Van eiser mocht verwacht worden dat hij had meegewerkt aan zijn re-integratie. Door dat niet te doen heeft hij volgens het UWV het risico genomen dat de werkgever op een gegeven moment zou verzoeken om ontbinding van de arbeids-overeenkomst.
De werkgever heeft bij de kantonrechter verzocht om ontbinding van eisers arbeids-overeenkomst, omdat eiser geweigerd heeft passende arbeid te verrichten en mee te werken aan een plan van aanpak. De kantonrechter heeft geoordeeld dat vast is komen te staan dat eiser deze verplichtingen niet is nagekomen en heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden.
Eiser heeft aangevoerd dat het UWV zich ten onrechte alleen heeft gebaseerd op dit oordeel van de kantonrechter en ten onrechte geen eigen onderzoek heeft gedaan.
De rechtbank kan eiser hierin echter niet volgen. Eiser is namelijk in het kader van deskundigenoordelen gezien door verzekeringsartsen [naam verzekeringsarts 1] en [naam verzekeringsarts 2] .
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft in zijn rapport van 6 augustus 2020 aangegeven dat hij eiser heeft onderzocht en dossieronderzoek verricht. Hij heeft medische informatie van de bedrijfsarts van 15 juli 2020 en van de huisarts van 8 juli 2020 in zijn onderzoek betrokken. [naam verzekeringsarts 1] rapporteert dat eiser zich naar aanleiding van functioneringsgesprekken ziek heeft gemeld met diverse klachten. Uit de informatie van de bedrijfsarts blijkt dat hij beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren heeft vastgesteld, normale concentratie en geen veiligheidsrisico zonder tijdsdruk. De bedrijfsarts acht eiser in staat om halve dagen te werken. De informatie van zijn huisarts die eiser heeft overgelegd bevestigt volgens [naam verzekeringsarts 1] eisers klachten. Uit het dagverhaal blijkt dat eiser niet ADL-afhankelijk is, dat hij zichzelf verzorgt en nog sociale contacten heeft. Eiser heeft volgens [naam verzekeringsarts 1] dan ook benutbare mogelijkheden. Anderzijds is er sprake van een medische aandoening. Dit blijkt uit de informatie van de huisarts en de eigen bevindingen van [naam verzekeringsarts 1] . [naam verzekeringsarts 1] concludeert dat eiser aangepaste werkzaamheden kan verrichten zonder tijdsdruk en veiligheidsrisico en kan starten met halve dagen.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] heeft in zijn rapport van 28 januari 2021 aangegeven dat hij eiser gezien heeft op het spreekuur, hem heeft onderzocht en dossieronderzoek heeft verricht. [naam verzekeringsarts 2] heeft informatie van eisers huisarts in zijn onderzoek betrokken. [naam verzekeringsarts 2] rapporteert dat uit het dossier, de gegevens van de huisarts en zijn onderzoeksgegevens blijkt dat er bij eiser geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden. [naam verzekeringsarts 2] concludeert dat eiser op medische gronden in staat was om naar het spreekuur van de bedrijfsarts te komen in de periode 17 tot en met 26 november 2020 en mee had kunnen werken aan het opstellen van een plan van aanpak. Eiser heeft dat volgens [naam verzekeringsarts 2] ook zelf aangegeven.
In het dossier bevindt zich ook nog een rapport van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] van 17 juni 2021. [naam verzekeringsarts 3] heeft eiser onderzocht. Volgens [naam verzekeringsarts 3] is er geen medische reden waarom eisers handelen hem niet aan te rekenen is. Eiser was in staat om de gevolgen van zijn handelen te overzien. [naam verzekeringsarts 3] concludeert dat het ontslag verwijtbaar is en dat er sprake is van benadeling van de fondsen.
De rechtbank leidt uit voormelde rapporten af dat de verzekeringsartsen onderzoek hebben verricht naar de gedragingen van eiser – de weigering om passende arbeid te verrichten en mee te werken aan een plan van aanpak –, de verwijtbaarheid daarvan en eisers psychische gesteldheid ten tijde van deze gedragingen [1] . Naar het oordeel van rechtbank is het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig geweest. Op grond daarvan hebben de verzekeringsartsen en het UWV kunnen concluderen dat eiser in staat was om passende arbeid te verrichten en mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak. Dat de bedrijfsarts laakbaar heeft gehandeld, zoals eiser heeft aangevoerd, laat onverlet dat ook de verzekeringsartsen onderzoek hebben gedaan en dat onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig verricht.
Eiser heeft gesteld, onder verwijzing naar de door hem overgelegde stukken, dat hij vanwege ziekte niet in staat was om passende arbeid te verrichten en om mee te werken aan een plan van aanpak. Ter zitting heeft eiser gewezen op medische informatie van arts [naam arts] .
De rechtbank merkt allereerst op dat zij niet de beschikking heeft over de informatie van [naam arts] . Die informatie bevindt zich niet in het dossier en eiser heeft die ook niet overgelegd. Het hof heeft over deze informatie geoordeeld dat dat onvoldoende onderbouwing vormt voor eisers stelling dat hij niet in staat was om passende arbeid te verrichten en mee te werken aan een plan van aanpak. Uit de (overige) stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat eiser aan een zodanig ernstige aandoening leed dat hij daartoe niet in staat was.
Zoals reeds overwogen hebben de verzekeringsartsen dan ook tot de conclusie kunnen komen dat eiser in staat was om passende arbeid te verrichten en om mee te werken aan een plan van aanpak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV voorts kunnen concluderen dat het niet-meewerken hieraan eiser in overwegende mate kan worden verweten en dat hij daardoor (verwijtbaar) een benadelingshandeling heeft verricht. Het UWV was dan ook gehouden om een maatregel aan eiser op te leggen.
Dat aan eiser met ingang van 4 juli 2022 een WIA-uitkering is toegekend betekent niet dat het UWV niet aan eiser als maatregel een ZW-uitkering heeft kunnen weigeren. Het UWV ontkent niet dat eiser ongeschikt was voor het verrichten van zijn
eigen werken in beginsel recht had op een ZW-uitkering, maar deze is geweigerd omdat eiser een benadelings-handeling heeft gepleegd door te weigeren
passende arbeidte verrichten.
Van een maatregel moet worden afgezien in het geval van dringende reden. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is slechts sprake van dringende redenen wanneer de maatregel voor eiser onaanvaardbare gevolgen heeft. De rechtbank ziet voor dat oordeel in dit geval geen aanknopingspunten.
Het besluit van het UWV, waarbij aan eiser een maatregel is opgelegd inhoudende weigering van een ZW-uitkering, houdt dan ook stand.
Terugvordering
Nu het UWV naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden aan eiser een ZW-uitkering heeft geweigerd, zijn de voorschotten op die uitkering ten onrechte verstrekt. Eiser dient deze daarom terug te betalen.
Het UWV kan van terugvordering afzien als sprake is van een dringende reden. Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de terugvordering voor een verzekerde heeft. Uit vaste rechtspraak van de CRvB [2] vloeit voort dat alleen van een dringende reden sprake is als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële consequenties heeft voor de betrokkene. Het moet gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat daarvan in dit geval sprake is. Het UWV heeft de voorschotten daarom kunnen terugvorderen en daarbij uit kunnen gaan van het brutobedrag (inclusief loonheffing) dat is betaald.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 29 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Ziektewet
Artikel 19
1. De verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Artikel 29
1. Behoudens het tweede lid, onderdeel e, en de artikelen 29a, 29b en 29d wordt geen ziekengeld uitgekeerd, indien de verzekerde uit hoofde van de dienstbetrekking op grond waarvan hij de arbeid behoort te verrichten:
a. recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel indien het recht op loon door toepassing van het derde, vijfde, zesde of negende lid van dat artikel geheel of gedeeltelijk ontbreekt;
b. recht heeft op bezoldiging als bedoeld in artikel 76a, eerste lid, dan wel indien het recht op die bezoldiging op grond van artikel 76a, derde of zevende lid, of artikel 76b, eerste, tweede of derde lid, geheel of gedeeltelijk ontbreekt.
De eerste zin is niet van toepassing op de werknemer waarvan de werkgever het loon niet voldoet omdat hij verkeert in een toestand als bedoeld in artikel 61 van de Werkloosheidswet gedurende de periode dat de voor de werknemer rechtens geldende opzegtermijn langer duurt dan de opzegtermijn, bedoeld in artikel 64, eerste lid, onderdeel b, van de Werkloosheidswet.
Artikel 30
1. De zieke werknemer is verplicht:
a. passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld;
b. in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen; en
c. geen eisen te stellen in verband met door hem te verrichten arbeid die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren.
Artikel 33
1. Het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 45
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend:
j. indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 49;
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten
Artikel 2
1. De hoogte en duur van een, op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met n, genoemde wetten, op te leggen maatregel wordt, met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten minste € 25 bedraagt, vastgesteld op:
d. een blijvend gehele weigering van de uitkering bij verplichtingen uit de vierde categorie, bedoeld in artikel 7, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval onderdeel c van toepassing is; of
6. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, wordt bij overtreding van de verplichting, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW, onder «blijvend» verstaan: voor de duur dat de verzekerde aanspraak op loon zou kunnen doen gelden.
Artikel 7
De verplichtingen op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met h, genoemde wetten, worden ingedeeld in de vierde categorie voor zover zij betrekking hebben op:
a. het zich zodanig gedragen dat de belanghebbende door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas, de eigenrisicodrager of het Toeslagenfonds niet benadeelt of zou kunnen benadelen, bedoeld in de artikelen 24, vijfde lid, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW en 13, eerste lid, van de IOW;
Beleidsregel maatregelen UWV
Artikel 2
1. Voor zover in dit besluit niet anders is bepaald, stelt het UWV de hoogte en de duur van een op te leggen maatregel vast op:
d. blijvende gehele weigering van de uitkering bij het niet naleven van een verplichting uit de vierde categorie;

Voetnoten

1.zie in dit verband een uitspraak van de CRvB van 24 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:232)
2.bijvoorbeeld de uitspraak van 4 augustus 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1752)