RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
zaaknummer: BRE 22/1515 ZW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen
[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,
(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder,
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam werkgever]uit [plaatsnaam] , de werkgever,
(gemachtigde: mr. H.P. Kamerbeek).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de besluiten van het UWV, waarbij aan hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) is geweigerd en hij de voorschotten aan ZW-uitkering met loonheffing moet terugbetalen.
Met het besluit van 18 juni 2021 heeft het UWV geweigerd aan eiser een ZW-uitkering uit te betalen. Met het besluit van 29 juni 2021 heeft het UWV de voorschotten die over de periode 3 mei 2021 tot en met 11 juni 2021 zijn betaald ten bedrage van € 2.966,70 teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 7 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij die besluiten gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft geen toestemming verleend om de werkgever kennis te laten nemen van stukken die medische gegevens bevatten. Met de beslissing van 1 november 2022 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat de werkgever van nader aangeduide stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft verkregen.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het UWV en de gemachtigde van de werkgever. Namens de werkgever is ook [naam HR-manager] (HR-manager) verschenen. Bij de bespreking van de medische gegevens van eiser is hij niet aanwezig geweest.
Totstandkoming van het besluit
Feiten en omstandigheden
Eiser is op 1 september 2008 in dienst getreden bij de werkgever.
Vanaf maart 2020 is de werkgever een verbetertraject gestart omdat er volgens de werkgever klachten waren over eisers functioneren. In dat kader hebben een aantal gesprekken plaatsgevonden. Er is voorts gesproken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar daarover is geen overeenstemming bereikt. Het verbetertraject is daarom voortgezet en eiser is uitgenodigd voor een gesprek op 8 juli 2020.
Op 6 juli 2020 heeft eiser zich ziek gemeld vanwege beperkingen in concentratie en energie.
Op 7 juli 2020 heeft (de praktijkondersteuner van) de bedrijfsarts aangegeven dat eiser kan starten met halve dagen in aangepaste werkzaamheden zonder tijdsdruk en de eerste dagen zonder veiligheidsrisico.
Dat werk heeft de werkgever met ingang van 8 juli 2020 aan eiser aangeboden. Het betreft het schoonmaken van stellingen in het magazijn. Eiser heeft dat werk op 8 juli in de ochtend verricht, maar is niet verschenen op het gesprek dat later op die dag gepland stond.
Op 9 juli 2020 heeft eiser zich weer ziek gemeld.
Vanaf 9 juli 2020 heeft de werkgever de loonbetaling aan eiser stopgezet omdat eiser niet meewerkt aan zijn re-integratie en niet op het werk is verschenen, ook niet na sommatie.
Op 14 juli 2020 heeft de werkgever bij het UWV een deskundigenoordeel aangevraagd over de passendheid van het aangeboden werk. In het kader van dat deskundigenoordeel heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] op 6 augustus 2020 gerapporteerd dat eiser aangepaste werkzaamheden kan verrichten zonder tijdsdruk en veiligheidsrisico en dat hij kan starten met halve dagen. Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1] heeft op 6 augustus 2020 gerapporteerd dat het werk dat de werkgever op 8 juli 2020 aan eiser heeft aangeboden passend is.
Eiser heeft bij de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in kort geding een vordering ingediend tot doorbetaling van zijn loon. Die vordering heeft de kantonrechter met het kort gedingvonnis van 27 augustus 2020 afgewezen. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat voorshands is komen vast te staan dat eiser zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen zodat de werkgever gerechtigd is de loonbetaling aan eiser stop te zetten. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft dit vonnis, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, met het arrest van 17 november 2020 bekrachtigd.
Op 26 november 2020 heeft de werkgever een deskundigenoordeel aangevraagd over de re-integratie-inspanningen van eiser. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] komt in zijn rapport van
28 januari 2021 tot de conclusie dat eiser in staat moet worden geacht naar het spreekuur van de bedrijfsarts te komen en mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak. Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 2] rapporteert in zijn rapport van 29 januari 2021 dat, gelet op de conclusies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] , eisers re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn.
Met de beschikking van 5 maart 2021 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant de arbeidsovereenkomst tussen eiser en de werkgever met ingang van 1 mei 2021 ontbonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen door geen passende arbeid te verrichten en niet mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak. Niet in geschil is volgens de kantonrechter dat eiser ziek is maar de medische stukken bieden niet dan wel onvoldoende onderbouwing dat hij niet in staat is aangepast werk te verrichten noch dat hij niet in staat is mee te werken aan een plan van aanpak. Voorts was de werkgever naar het oordeel van de kantonrechter gerechtigd eisers loon stop te zetten omdat eiser – ook na aanmaning – geweigerd heeft het aangeboden passende werk te hervatten. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van verwijtbaarheid bij eiser maar de omstandigheden zijn onvoldoende zwaarwegend om ernstige verwijtbaarheid aan te nemen. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de beschikking van de kantonrechter met de beschikking van 12 mei 2022 bekrachtigd.
Met de uitspraak van 19 mei 2021 heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg aan de bedrijfsarts van de werkgever de maatregel van berisping opgelegd. Volgens het college was de eenzijdige beëindiging van de verzuimbegeleiding (per direct en zonder overdracht) door de bedrijfsarts in strijd met de op hem rustende zorgplicht. Eisers klachten over het spreekuur door ‘slechts’ een arbo-verpleegkundige en over het tegenhouden van een second opinion heeft het college ongegrond verklaard.
Met het besluit van 21 mei 2021 heeft het UWV aan eiser vanaf 3 mei 2021 een voorschot op zijn ZW-uitkering toegekend.
Met het besluit van 18 juni 2021 heeft het UWV geweigerd aan eiser een ZW-uitkering uit te betalen. Volgens het UWV doet eiser een onnodig beroep op de ZW; eiser heeft er niet alles aan gedaan om (zo lang mogelijk) loon van de werkgever te krijgen. De kantonrechter heeft het verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst namelijk toegewezen en daarbij vastgesteld dat eiser onvoldoende heeft gedaan aan zijn re-integratie en verwijtbaar werkloos is.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 29 juni 2021 heeft het UWV de voorschotten op de ZW-uitkering die over de periode 3 mei 2021 tot en met 11 juni 2021 is betaald ten bedrage van € 2.966,70 van eiser teruggevorderd.
Ook tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 13 augustus 2021 heeft het UWV eiser laten weten dat hij voorlopig de terugvordering nog niet hoeft te betalen omdat hij geen inkomen heeft.
Met het besluit van 20 januari 2022 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat het bedrag dat hij terug moet betalen is verhoogd met de loonheffing van € 805,-, omdat dat bedrag niet voor 1 januari 2022 terugbetaald is. Eiser moet nog € 2.966,70 terugbetalen.
Tegen dit besluit heeft eiser ook bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 14 september 2022 heeft het UWV aan eiser met ingang van 4 juli 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
De werkgever heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op dit bezwaar is nog niet beslist.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen de besluiten van 18 juni 2021, 29 juni 2021 en 20 januari 2022 ongegrond verklaard.
Maatregel
Het UWV stelt dat er in deze zaak twee perioden zijn aan te wijzen die van wezenlijk belang zijn geweest voor het verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeids-overeenkomst. De eerste periode betreft de periode waarin de werkgever stelt dat eiser in staat is om passende werkzaamheden te verrichten en de tweede periode betreft de periode waarin de werkgever met eiser een plan van aanpak op had willen stellen.
Eiser is zowel kort na de eerste periode als na de tweede periode in het kader van een deskundigenoordeel door een verzekeringsarts onderzocht. In die onderzoeken is informatie van eisers behandelaren betrokken. Op grond van de bevindingen van de verzekeringsartsen zijn arbeidsdeskundigen tot de conclusie gekomen dat het aangeboden werk passend is en eisers re-integratie-inspanningen onvoldoende. Dat eiser in staat was om mee te werken aan zijn re-integratie is bevestigd tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts op 8 juni 2021. In de door eiser overgelegde stukken ziet het UWV geen aanknopingspunten om te concluderen dat hij in de periode aan een zodanige ernstige aandoening leed dat hij daartoe niet in staat was.
Eiser heeft verwezen naar de uitspraak van het Tuchtcollege van 19 mei 2021 over het (laakbare) handelen van de bedrijfsarts. Daarin is volgens het UWV echter niet geoordeeld over of de aangeboden werkzaamheden passend waren en of eiser mee kon werken aan het opstellen van een plan van aanpak. Het UWV kent aan deze uitspraak daarom niet de betekenis toe die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
Het UWV stelt, gelet op het voorgaande, dat er sprake is van een benadelingshandeling en dat eiser een onnodig beroep doet op de ZW. Van eiser had mogen worden verwacht dat hij had meegewerkt aan zijn re-integratie. Door dat niet te doen heeft hij het risico genomen dat de werkgever op een gegeven moment zou verzoeken om ontbinding van de arbeids-overeenkomst. Het UWV stelt dan ook terecht de ZW-uitkering niet te hebben uitbetaald. Het UWV acht deze maatregel proportioneel omdat eisers handelen en de gevolgen daarvan hem in overwegende mate kunnen worden verweten.
Terugvordering
Het UWV ziet voorts geen dringende redenen aanwezig om de van terugvordering af te zien. Het gegeven dat eiser op dit moment geen uitkering heeft is onvoldoende om dringende redenen aan te nemen.
Het UWV merkt daarbij op dat, omdat eiser geen inkomsten heeft, de aflossingscapaciteit op nihil is gesteld. Hij hoeft op dit moment daarom niets terug te betalen.
Terugbetaling
Het UWV stelt dat als eiser de terugvordering in 2021 zou hebben betaald, hij zou hebben kunnen volstaan met terugbetaling van het nettobedrag. Omdat dat niet is gebeurd is het UWV verplicht de netto terugvordering op te hogen met de loonheffing. Het UWV kan namelijk de ingehouden bedragen niet meer terugkrijgen van de Belastingdienst zodat het brutobedrag betaald moet worden.