ECLI:NL:CRVB:2022:1752
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde ZW-uitkering en de beoordeling van dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terugvordering van onverschuldigd betaalde Ziektewet (ZW)-uitkeringen aan appellante. Appellante had zich per 20 april 2017 ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor de periode van 5 mei 2017 tot en met 20 mei 2018. Het Uwv concludeerde echter dat het dienstverband van appellante met [naam B.V.] B.V. gefingeerd was, wat leidde tot de weigering van de uitkering en de terugvordering van € 20.067,38. Appellante stelde dat de terugvordering onaanvaardbare sociale en financiële gevolgen voor haar had, en voerde aan dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat de terugvordering leidde tot onaanvaardbare gevolgen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van dringende redenen afhankelijk is van de individuele omstandigheden van de verzekerde en dat de terugvordering alleen kan worden tegengehouden als er sprake is van uitzonderlijke situaties. De Raad concludeerde dat de door appellante overgelegde medische stukken niet voldoende waren om aan te tonen dat de terugvordering ernstige psychische klachten of onaanvaardbare financiële gevolgen met zich meebracht.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad oordeelde dat het Uwv rekening houdt met de financiële omstandigheden van de verzekerde en dat de aflossingscapaciteit van appellante op nihil was gesteld, wat betekent dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.