In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023, beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.866, met een belastingrente van € 292. Belanghebbende betwistte de hoogte van de aanslag en stelde dat hij recht had op een hogere aftrek van hypotheekrente, inclusief een bedrag van € 28.363 aan boeterente die in 2019 aftrekbaar zou zijn.
De rechtbank behandelt de argumenten van belanghebbende en concludeert dat de boeterente niet aftrekbaar is in 2019, omdat deze volledig in 2018 is betaald. De rechtbank oordeelt echter dat belanghebbende wel recht heeft op een hogere aftrek van hypotheekrente dan eerder door de inspecteur was toegestaan. De inspecteur had de aftrekbare rente ter zake van de hypothecaire geldlening bij [trust] te laag vastgesteld. De rechtbank vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.689 en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig. Tevens heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding van € 837 en een vergoeding van het griffierecht van € 49.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.