ECLI:NL:RBZWB:2023:1965

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
02/308067-22, 02/239907-22, 02/206084-22 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vijfvoudige veroordeling voor diefstal, lokaalvredebreuk, belediging, bedreiging en wederspanningheid met oplegging van ISD-maatregel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, lokaalvredebreuk, belediging, bedreiging en wederspannigheid. De verdachte, geboren in 1999 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, is eerder in aanraking gekomen met justitie en heeft een strafblad van 11 pagina's. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 november 2022 een diefstal heeft gepleegd bij een bedrijf in Breda, op 20 september 2022 een lokaalvredebreuk heeft begaan en op 15 augustus 2022 twee buitengewoon opsporingsambtenaren heeft beledigd en bedreigd. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaringen van de opsporingsambtenaren als bewijs zijn gebruikt.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, omdat hij veelvuldig recidiveert en eerdere straffen niet hebben geleid tot gedragsverandering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel vereist. De verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft zich niet gehouden aan eerdere voorwaarden. De rechtbank heeft de ISD-maatregel als ultimum remedium beschouwd, waarbij de verdachte de kans krijgt om te werken aan zijn problematiek in een gestructureerde setting. De uitspraak is gedaan in het belang van de maatschappij en ter bescherming van de openbare orde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/308067-22, 02/239907-22, 02/206084-22 (ttz gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 23 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. R. El Bellaj, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. U.D. Çolak en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
  • parketnummer 02/308067-22: op 22 november 2022 een diefstal heeft gepleegd bij [bedrijf] te Breda;
  • parketnummer 02/239907-22:op 20 september 2022 een lokaalvredebreuk heeft gepleegd;
  • parketnummer 02/206084-22:op 15 augustus 2022 buitengewoon [opsporingsambtenaar 1] heeft bedreigd, buitengewoon [opsporingsambtenaar 2] heeft beledigd en zich heeft verzet bij zijn aanhouding.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen in het dossier en ten aanzien van de diefstal eveneens op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de diefstal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de lokaalvredebreuk omdat verdachte niet wist dat hij niet meer in de flat mocht komen. Het verbod is enkel mondeling met verdachte besproken en verdachte is de Nederlandse taal niet machtig. Ten aanzien van de belediging en de bedreiging heeft de verdediging bepleit dat er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is aangezien de beide verklaringen van de aangevers de enige bewijsmiddelen zijn. Daarnaast is verdachte de Nederlandse taal niet machtig en is er ten aanzien van de belediging niet voldaan aan het vereiste van openbaarheid en voelde de buitengewoon opsporingsambtenaar zich niet bedreigd. Voor de wederspannigheid geldt dat het in tegengestelde beweging bewegen niet als wederspannigheid kan worden gezien en dat ook vrijspraak voor dit feit moet volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/308067-22:
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris en ter zitting en de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, te weten een aangifte gedaan door [aangever] namens [bedrijf] Breda en een proces-verbaal bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , acht de rechtbank de diefstal van twee jassen op 22 november 2022 wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 02/239907-22
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich op 20 september 2022 heeft bevonden in de [naam flat] gelegen aan het [Complex] . Verbalisanten hebben hem hier aangetroffen op voornoemde datum. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte wel degelijk op 10 september 2022 door [verbalisant 3] een complexontzegging voor het [Complex] is medegedeeld aan verdachte. Er is ook getracht deze ontzegging uit te reiken maar verdachte heeft geweigerd deze ontzegging aan te nemen. Deze ontzegging is opgelegd voor de duur van twee jaren tot de datum van 25 augustus 2024. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal bevindingen van de verbalisant. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte de strekking van de aan hem uitgereikte complexontzegging, waarvan de inhoud toen aan hem is medegedeeld, niet heeft begrepen. Uit het proces-verbaal bevindingen van [verbalisant 4] blijkt dat tijdens verschillende voorgeleidingen in de maanden juni tot en met september 2022 van verdachte door diverse verbalisanten is geconstateerd dat verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de tenlastegelegde lokaalvredebreuk wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 02/206084-22
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 15 augustus 2022 op een bank in een park aan de Palmenstraat te Tilburg lag toen hij werd aangesproken door twee buitengewoon opsporingsambtenaren, [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] . Uit de verklaring van aangever [opsporingsambtenaar 1] blijkt dat verdachte tegen [opsporingsambtenaar 1] heeft gezegd: ‘Ik steek je neer op je moeders dood.’ De verklaring van [opsporingsambtenaar 1] wordt hierbij ondersteund door de verklaring van de getuige [opsporingsambtenaar 2] die heeft gehoord dat verdachte heeft gesproken over steken met een mes en over het graf van zijn moeder en hierbij haar collega [opsporingsambtenaar 1] heeft aangekeken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onder feit 1 tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van getuige [opsporingsambtenaar 2] biedt voldoende steunbewijs voor de aangifte van [opsporingsambtenaar 1] . Het verweer van de raadsman dat verdachte de Nederlandse taal niet machtig is en daarom de woorden niet zou kunnen hebben gebezigd schuift de rechtbank terzijde. Het feit dat verdachte zich door een tolk laat bijstaan betekent niet dat verdachte geen enkele kennis heeft van de Nederlandse taal. Verdachte redt zich al acht jaren op straat in Nederland en zal hierbij wel enig straatvocabulaire hebben opgepikt. Tevens heeft verdachte in zijn verhoor bij de rechter-commissaris erkend dat hij heeft gescholden. Bij [opsporingsambtenaar 1] heeft, mede door de opmerking van verdachte dat hij het echt zou gaan doen, een redelijke vrees kunnen ontstaan dat zijn leven gevaar liep.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder 2 tenlastegelegde belediging van aangeefster [opsporingsambtenaar 2] eveneens wettig en overtuigend kan worden bewezen. Aangeefster [opsporingsambtenaar 2] heeft verklaard dat verdachte haar aan heeft gekeken en toen heeft gezegd: ”Jij moet je uniform uittrekken hoer”. [opsporingsambtenaar 1] heeft eveneens gehoord dat verdachte zijn collega [opsporingsambtenaar 2] een ‘hoer’ heeft genoemd. Zoals hiervoor is overwogen wordt het verweer van de raadsman dat verdachte de woorden niet kan hebben gezegd omdat hij de Nederlandse taal niet machtig is, terzijde geschoven. Anders dan de raadsman is de rechtbank daarnaast van oordeel dat de belediging in het openbaar heeft plaatsgevonden aangezien verdachte werd aangehouden bij een bankje buiten in Tilburg, zijnde in de openbare ruimte. De belediging kon dus worden gehoord door anderen. De door verdachte gedane uitlating ‘kanker’ heeft op zich genomen, geen beledigende strekking en verdachte zal van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht tot slot de onder feit 3 tenlastegelegde wederspannigheid wettig en overtuigend bewezen. De verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben verklaard dat verdachte bij zijn aanhouding in verzet is gegaan. Verdachte volgde de aanwijzingen om mee te werken niet op en bewoog hierbij in een andere richting dan de verbalisanten wilden. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het zich in een andere richting bewegen dan de verbalisanten hem wilden bewegen, moet worden aangemerkt als het zich met geweld verzetten. Volgens vaste jurisprudentie dient het geweld ruim te worden uitgelegd en kan het aanspannen van spieren al worden gekenmerkt als zich met geweld verzetten (ECLI:NL:GHDHA:2020:2750).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/308067-22
op 22 november 2022 te Breda meerdere jassen, , die geheel aan [bedrijf] Breda toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Parketnummer 02/239907-22
op 20 september 2022 te Tilburg in het besloten lokaal, het [Complex] ( [nummer reeks] ) bij WonenBreburg in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen
immers was hem, verdachte, met ingang van 25 augustus 2022 schriftelijk de toegang tot dat [Complex] ontzegd voor de duur van twee jaren;
Parketnummer 02/206084-22
1
op 15 augustus 2022 te Tilburg [opsporingsambtenaar 1] (buitengewoon opsporingsambtenaar gemeente Tilburg) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door die [opsporingsambtenaar 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je neer op je moeders dood";
2
op 15 augustus 2022 te Tilburg opzettelijk een ambtenaar, te weten [opsporingsambtenaar 2] (buitengewoon opsporingsambtenaar Gemeente Tilburg), gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "jij moet je uniform uittrekken hoer" ;
3
op 15 augustus 2022 te Tilburg, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (agenten Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door in een andere richting te bewegen dan die waarin die ambtenaren hem, verdachte, trachtten te brengen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Er is voldaan aan de criteria voor het opleggen van ISD-maatregel. Verdachte blijft overlastgevende feiten plegen. Eerdere opleggingen van voorwaardelijke straffen met bijzondere voorwaarden met onder meer hulpverlening en begeleiding alsook kale afstraffingen hebben niet geholpen om een verandering in het recidiverende gedrag van verdachte teweeg te brengen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het opleggen van een ISD-maatregel geen verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft hierbij wel aangegeven dat de oplegging van een ISD-maatregel een ultimum remedium is en heeft verzocht om de door verdachte doorgebrachte tijd in voorlopige hechtenis in mindering te brengen op de duur van de ISD-maatregel. Daarnaast heeft de raadsman verzocht tot een tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in een korte tijd schuldig gemaakt aan een vijftal strafbare feiten.
Met de gepleegde winkeldiefstal van twee dure jassen heeft verdachte laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Diefstal is een hinderlijk feit waarvan winkeliers veel (financiële) overlast ervaren. Ook heeft verdachte overlast veroorzaakt door de lokaalvredebreuk. De inwoners van de flat aan het [Complex] voelden zich onveilig in hun eigen woonomgeving doordat verdachte voortdurend in de flat verbleef. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan respectievelijk bedreiging en belediging van twee buitengewoon opsporingsambtenaren en heeft hij zich verzet bij de aanhouding die hierop volgde. Opsporingsambtenaren houden zich in het bijzonder bezig met de handhaving van de openbare orde en zij dienen hun werk onder normale omstandigheden te kunnen doen. Verdachte heeft door zijn handelen de naam en goede eer van buitengewoon [opsporingsambtenaar 2] aangetast en heeft buitengewoon [opsporingsambtenaar 1] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De door verdachte gepleegde feiten zijn vervelende overlastgevende feiten voor de samenleving en veroorzaken een gevoel van onveiligheid.
Verdachte heeft ondanks zijn nog jonge leeftijd een strafblad van 11 pagina’s. Uit dit strafblad van verdachte blijkt dat hij veelvuldig in aanraking is gekomen met justitie. Op het strafblad van verdachte staan met name diefstallen maar ook een aantal geweldsdelicten.
Verdachte heeft hiervoor niet alleen werkstraffen en/of (voorwaardelijke) gevangenisstraffen opgelegd gekregen in het verleden, maar is ook diverse malen veroordeeld tot het zich houden aan bijzondere voorwaarden. De eerder opgelegde straffen hebben bij verdachte kennelijk geen verandering teweeg gebracht.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsrapport van 2 maart 2023 dat over verdachte is opgesteld. Hierin komt onder meer naar voren dat verdachte veel overlast veroorzaakt waarvoor politie-inzet nodig is. Er is aan de zijde van verdachte sprake van een zorgelijk delictpatroon dat zich kenmerkt door gewelds- en vermogensdelicten en waarbij de frequentie van de feiten lijkt toe te nemen. De kans op recidive wordt hoog ingeschat evenals de kans op letselschade. Hulpverleningstrajecten in het civielrechtelijk, vrijwillig en strafrechtelijk kader hebben niet tot een positieve gedragsverandering geleid. Actuele diagnostiek van verdachte ontbreekt en er zijn aanwijzingen van een verstandelijke beperking en psychische problematiek. De impulsregulatie, emotiehantering en agressiebeheersing schieten ernstig te kort. Verdachte is echter zorgmijdend en laat zich niet begeleiden. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheid om in een voorwaardelijk kader de kans op recidive positief te beïnvloeden. Verdachte dient intensief begeleid en behandeld te worden in een gestructureerde setting waaraan verdachte zich moeilijk kan onttrekken. De reclassering adviseert dan ook de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel waarbij er diagnostiek en behandeling dient plaats te vinden gevolgd door een resocialisatietraject.
Ter zitting heeft de reclassering dit advies gehandhaafd. Verdachte onderhoudt geen contacten met de reclassering en de reclassering ziet geen mogelijkheden meer om verdachte in een ambulant kader te begeleiden vanwege zijn weigerachtige houding. Verdachte heeft voorts via zijn raadsman aangegeven Nederland te willen verlaten om naar zijn zus in Duitsland te gaan. Een ISD-maatregel zou alsdan ook passend zijn om verdachte hulp te bieden bij het realiseren van dit voornemen
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of aan verdachte de ISD-maatregel moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan de wettelijk gestelde eisen voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan. Immers voor alle door verdachte begane misdrijven is voorlopige hechtenis toegelaten. Dit geldt tevens voor de lokaalvredebreuk en de belediging waar verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt, gezien het feit dat verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Op grond van artikel 67 lid 2 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is er in dat geval ook voorlopige hechtenis mogelijk voor deze (niet 6-jaars)feiten. Voorts is verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf, die geheel geëxecuteerd zijn voorafgaand aan de pleegdatum van onderhavig strafbare feiten (zie: ECLI:NL:HR:2020:2028). Tenslotte is er volgens de reclassering een hoge kans op recidive.
Verdachte verblijft sinds 2015 in Nederland en is in dit relatief korte tijdsbestek al vele malen veroordeeld en veroorzaakt veel overlast. Gezien de overlastgevende aard en het hoge aantal door verdachte begane soortgelijke feiten is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel vereist.
Gelet op het advies van de reclassering, het strafblad van verdachte en het verhandelde ter zitting is de rechtbank dan ook van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk en wenselijk is. Het opleggen van een ISD-maatregel is een ingrijpende en verstrekkende maatregel en geldt daarom als ultimum remedium. De rechtbank is evenwel van oordeel dat voor de beveiliging van de maatschappij en het beëindigen van recidive er geen passende alternatieven meer voorhanden zijn en dat dit alleen kan worden bewerkstelligd door het opleggen van de ISD-maatregel. Eerdere straffen en reclasseringsbemoeienis hebben immers tot op heden niet geleid tot een gedragsverandering bij verdachte. Daarbij geldt dat verdachte niet wenst mee te werken aan enige hulpverlening; hij geen vaste woon-of verblijfplaats heeft en al meerdere malen is gerecidiveerd.
De ISD-maatregel maakt het voor verdachte mogelijk om gedurende een langere periode, in een dwingend kader, middels behandeling en diagnostiek te werken aan emigratie dan wel zijn resocialisatietraject. Het opleggen van de ISD-maatregel zal ook tot gevolg hebben dat verdachte voor de duur van de maatregel geen strafbare feiten meer kan plegen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek een kans te geven en daarnaast de maatschappij optimaal te kunnen beschermen, acht de rechtbank het van groot belang dat er voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Omdat de reclassering in haar rapportage heeft geconcludeerd dat er nog diagnostiek dient plaats te vinden alvorens er een behandelplan kan worden opgesteld, ziet de rechter geen aanleiding om op voorhand een tussentijdse beoordeling te bepalen..

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 138, 180, 266, 267, 285, 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02/308067-22
Diefstal
Parketnummer 02/239907-22
In het besloten lokaal bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen
Parketnummer 02/206084-22
Feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 2: eenvoudige belediging terwijl die belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Feit 3: wederspannigheid
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 maart 2023.
Mr. Gillesse is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.