ECLI:NL:GHDHA:2020:2750

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
2200381719
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake verzet tegen aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1978 en ten tijde van de behandeling gedetineerd in PI Rotterdam, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week. Het hoger beroep was ingesteld tegen deze veroordeling. De tenlastelegging betrof verzet tegen ambtenaren tijdens een aanhouding op 17 april 2019 in Rotterdam, waarbij de verdachte zich met geweld en/of bedreiging had verzet tegen de aanhouding door zijn spieren aan te spannen en zich te verzetten tegen de opsporingsambtenaren.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 maart 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis waarvan beroep heeft gevorderd. De verdediging voerde aan dat de gedragingen van de verdachte geen strafbaar feit opleverden en dat de aanhouding niet rechtmatig was. Het hof oordeelde echter dat er sprake was van een objectiveerbaar redelijk vermoeden van schuld, en dat de aanhouding rechtmatig was. Het aanspannen van de spieren bij een aanhouding werd door het hof gekwalificeerd als verzet in de zin van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van wederspannigheid.

De verdediging's verweren werden verworpen en het hof besloot het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met inachtneming van de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. C.M. Derijks, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003817-19
Parketnummer: 10-093183-19
Datum uitspraak: 25 maart 2020
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

Geboren op [geboortedatum] 1978,
adres: [adres] te [woonplaats],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in PI Rotterdam - locatie Hoogvliet te Hoogvliet Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
11 maart 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 17 april 2019 te Rotterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtena(a)r(en), [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/haar/hun bediening, te weten de aanhouding van verdachte en/of het overbrengen van verdachte naar een fouilleringsruimte en/of ophoudkamer bestond door zijn spieren aan te spannen en/of zich te bewegen in een richting tegengesteld als die waarin voornoemde opsporingsambtenaren hem, verdachte, trachtten te geleiden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te vermelden aanvulling aanbrengt.
Gevoerde verweren
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de gedragingen van de verdachte – het doen van zijn behoefte in de Media Markt – geen strafbaar feit oplevert. De aanhouding van de verdachte was derhalve niet rechtmatig waardoor vrijspraak van het tenlastegelegde dient te volgen. Daarnaast heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het aanspannen van de spieren bij aanhouding geen verzet oplevert, waardoor eveneens vrijspraak dient te volgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
In het kader van de rechtmatigheid van de aanhouding is van belang of er sprake is van een objectiveerbaar redelijk vermoeden van schuld. Redelijkerwijs kon
op het moment van aanhoudingvan de verdachte door de verbalisanten worden aangenomen dat deze door het doen van zijn behoefte in het voor publiek toegankelijke deel van de Mediamarkt een deel van die Mediamarkt voor het daar aanwezige winkelend publiek tijdelijk onbruikbaar had gemaakt in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. De aanhouding van de verdachte was derhalve rechtmatig.
Het aanspannen van de spieren bij een aanhouding levert volgens vaste jurisprudentie, waaruit blijkt dat geweld ruim dient te worden uitgelegd, verzet op als bedoeld in artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht. Er is aldus sprake geweest van wederspannigheid.
De gevoerde verweren worden verworpen.
Ten aanzien van de straf
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht rekening te houden met een bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 februari 2020 opgelegde ISD-maatregel. Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, maar de raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voornemen kenbaar gemaakt het hoger beroep in te trekken. Het hof kan ondanks het kenbaar gemaakte voornemen tot intrekking van dat hoger beroep bij de strafoplegging echter geen rekening houden met de opgelegde ISD-maatregel, nu dat vonnis nog niet onherroepelijk is.
Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht
Aangezien de verdachte na de datum waarop het door de eerste rechter bewezenverklaarde feit gepleegd is, opnieuw tot een straf is veroordeeld, zal het hof de in het vonnis waarvan beroep aangehaalde wetsartikelen aanvullen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. C.M. Derijks en mr. TH.P.L. Bot, in bijzijn van de griffier mr. T.S.M. Middelburg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 maart 2020.
Mr. C.M. Derijks is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.