ECLI:NL:RBZWB:2023:1960

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
BRE-22-2990
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in belastingzaak

Op 24 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 mei 2022, die betrekking had op een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Na een brief van de heffingsambtenaar op 1 november 2022, waarin werd aangegeven dat er tegemoet gekomen zou worden aan de belanghebbende, trok deze zijn beroep in, maar verzocht wel om vergoeding van de proceskosten. De belanghebbende claimde verletkosten van € 972,- voor de tijd die hij had besteed aan het indienen van bezwaar.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, hoewel de heffingsambtenaar tegemoet is gekomen aan het beroep, er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst erop dat de proceskostenvergoeding enkel kan worden gevraagd voor tijdverzuim in verband met het bijwonen van zittingen of onderzoeken op initiatief van de rechter, en niet voor het lezen of schrijven van stukken. Bovendien is er geen bewijs geleverd van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De rechtbank concludeert dat het verzoek om proceskostenvergoeding op kennelijke gronden moet worden afgewezen. Tevens wordt opgemerkt dat de heffingsambtenaar verplicht is het door de verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden, waarvoor de verzoeker zich tot de heffingsambtenaar moet wenden. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 mei 2022. Het beroep ziet op de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer].
Bij brief van 1 november 2022 heeft de heffingsambtenaar aangegeven alsnog aan belanghebbende tegemoet te komen.
Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van verletkosten ten bedrage van € 972,- wegens de tijd die belanghebbende kwijt is geweest met het indienen van bezwaar tot aan deurwaarders (18 uur maal € 54,-, op basis van ZZP/SVB tarief).
De heffingsambtenaar heeft de rechtbank meegedeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de heffingsambtenaar tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende.
Belanghebbende heeft tijdens de bezwaarfase niet verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
De heffingsambtenaar is weliswaar tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende, maar toch bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het beroepschrift is niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en bij verletkosten die voor vergoeding in aanmerking komen, moet worden gedacht aan kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het bijwonen van een zitting of een onderzoekshandeling op initiatief van de rechter. [1] Een proceskostenvergoeding kan niet worden gevraagd voor het tijdverzuim in verband met het lezen of het schrijven van stukken.
Verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Bpb. Het verzoek om proceskostenvergoeding dient op kennelijke gronden te worden afgewezen.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 24 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2082.