ECLI:NL:RBZWB:2023:1959
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in belastingzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda inzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De uitspraak op bezwaar vond plaats op 21 september 2022. De belanghebbende heeft op 30 november 2022 een brief ontvangen van de heffingsambtenaar waarin deze aangaf alsnog tegemoet te komen aan de belanghebbende. Hierop heeft de belanghebbende het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar de heffingsambtenaar heeft hierop niet gereageerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar tegemoet is gekomen aan het beroep van de belanghebbende, waardoor het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond wordt toegewezen. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 566,50. Dit bedrag is berekend op basis van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met inachtneming van de relevante artikelen van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Daarnaast wijst de rechtbank erop dat de heffingsambtenaar verplicht is om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en is openbaar gemaakt op 24 maart 2023. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen, met de mogelijkheid voor hen om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending.