ECLI:NL:RBZWB:2023:1950

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_959
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loonsanctie opgelegd door het UWV aan de werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een werkgever (eiseres) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de oplegging van een loonsanctie. De zaak betreft de verlenging van de periode van verplichte loondoorbetaling aan een werknemer die zich ziek had gemeld na een bedrijfsongeval. Het UWV had de loonsanctie opgelegd omdat de werkgever niet had voldaan aan de re-integratieverplichtingen. Eiseres betwistte de loonsanctie en stelde dat de wachttijd voor de WIA-uitkering was verstreken voordat de loonsanctie was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de wachttijd inderdaad was samengevoegd en dat de loonsanctie terecht was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat de sociaal medische begeleiding niet adequaat was. De rechtbank benadrukte dat er geen medische onderbouwing was voor de aangenomen urenbeperking van de werknemer en dat er kansen voor re-integratie waren gemist door het niet inzetten van een multidisciplinair traject en mediation. De uitspraak bevestigde de beslissing van het UWV en verklaarde het beroep van de werkgever ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/959 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres,

(gemachtigde: mr. H.M.Th. de Pont),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. H.M. van Gent).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam werknemer] ,uit [plaatsnaam 2] (werknemer).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlenging van de periode van verplichte loondoorbetaling tijdens ziekte aan de werknemer tot 12 april 2021 in verband met het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen (loonsanctie).
Het UWV heeft deze loonsanctie met het besluit van 30 maart 2020 aan eiseres opgelegd. Met het bestreden besluit van 14 januari 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de loonsanctie gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
De werknemer heeft geen toestemming verleend om eiseres kennis te laten nemen van stukken die medische gegevens bevatten. Met de beslissing van 9 juli 2021 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van nader genoemde stukken geen kennis mag nemen en dat kennisneming is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft verkregen.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam HR Business partner] (HR Business Partner namens eiseres), de gemachtigde van het UWV en de werknemer.
De rechtbank stelt vast dat de werknemer geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens aan eiseres te verstrekken. Dit betekent dat in deze uitspraak geen melding zal worden gemaakt van specifieke op de werknemer betrekking hebbende medische gegevens.

Totstandkoming van het besluit

De werknemer is als medewerker horeca werkzaam geweest bij het [naam bedrijf] in [plaatsnaam 1] , onderdeel van [naam eiseres] . Op 25 maart 2018 heeft zich een bedrijfsongeval voorgedaan waarbij de werknemer een chemische stof heeft ingeslikt.
Op 27 maart 2018 heeft de werknemer zich ziek gemeld.
Op 29 maart 2018 is de werknemer weer gestart met werken maar op 19 april 2018 was er een dusdanige toename van klachten dat hij zich weer ziek heeft gemeld.
Op 3 april 2019 en 12 november 2019 heeft de bedrijfsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin is aangegeven dat de werknemer gemiddeld niet meer dan 4 uur per dag kan werken in huidig werk.
Op 9 januari 2020 heeft de werknemer bij het UWV een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend.
Met de besluiten van 30 maart 2020 heeft het UWV aan eiseres een loonsanctie opgelegd, omdat zij niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, en aan de werknemer meegedeeld dat de behandeling van zijn WIA-aanvraag uitgesteld wordt.
Eiseres heeft tegen de loonsanctie bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

Eiseres stelt dat uitgaande van de eerste ziektedag op 27 maart 2018 de wachttijd van
104 weken op 23 maart 2020 is geëindigd. Omdat het besluit tot oplegging van de loonsanctie is genomen na afloop van de wachttijd, heeft het UWV aan haar geen loonsanctie meer kunnen opleggen.
Daarnaast betwist eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen te hebben verricht. Volgens eiseres heeft de bedrijfsarts, gelet op de klachten van de werknemer, terecht een urenbeperking aangenomen. Die klachten hebben ertoe geleid dat de werknemer slechts beperkt inzetbaar bleek bij hervatting in eigen dan wel aangepaste werkzaamheden. Op basis van eigen ervaring heeft eiseres vastgesteld dat de werknemer in uren slechts beperkt inzetbaar was. Dat sprake was van een moeizaam herstel dan wel een stilstand hierin leidde bij de werknemer tot teleurstelling en verwijten richting eiseres en de bedrijfsarts. De bedrijfsarts zou volgens de werknemer onvoldoende oog hebben voor en deskundig zijn ten aanzien van zijn aandoening en de beperkingen die daaruit voortvloeien. De begeleiding van de werknemer naar werkhervatting verliep dus voor zowel eiseres als de bedrijfsarts moeizaam. Na een second opinion werd besloten tot re-integratie in spoor 2 en was het volgens eiseres niet nodig een mediationtraject in te zetten.
Eiseres stelt dat sprake is geweest van adequate en zorgvuldige begeleiding van de werknemer zowel door haar als door diverse bedrijfsartsen en dat er geen re-integratiekansen gemist zijn.

Verweer

Het UWV heeft in reactie op de beroepschriften gesteld dat eiseres ten onrechte uitgaat van de eerste ziektedag op 27 maart 2018. De werknemer heeft zich op die datum ziekgemeld maar hervatte zijn werkzaamheden op 29 maart 2018. Omdat de werknemer zich – binnen
4 weken – op 19 april 2018 weer ziek meldde, is sprake van een samengestelde wachttijd. De wachttijd eindigde daarom op 13 april 2020 en de eerste WIA-dag is 14 april 2020. Het besluit van 30 maart 2020 is volgens het UWV derhalve niet na afloop van de wachttijd genomen.
Het UWV heeft voorts, onder verwijzing naar de rapporten en bevindingen van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen, gesteld dat hij voldoende heeft onderbouwd waarom de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn. Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geeft het UWV geen aanleiding om te twijfelen aan die bevindingen.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden aan eiseres een loonsanctie heeft opgelegd.
Wachttijd
Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het UWV geen loonsanctie heeft kunnen opleggen omdat die is opgelegd na afloop van de wachttijd.
In artikel 23, derde lid, van de WIA is de samengestelde wachttijd geregeld. Ziekteperiodes die zich binnen 4 weken opvolgen worden voor de wachttijd samengeteld.
Op grond van dit artikellid dient in dit geval de wachttijd/ziekteperiode van 27 tot en met
29 maart 2018 – twee dagen – te worden geteld bij de wachttijd die op 19 april 2018 is aangevangen. Dat betekent dat de wachttijd die op 19 april 2018 is aangevangen en in beginsel 104 weken bedraagt twee dagen eerder eindigde, op 13 april 2020. De loonsanctie van 30 maart 2020 is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet na afloop van de wachttijd opgelegd.
Loonsanctie
Het UWV heeft aan eiseres een loonsanctie opgelegd omdat zij niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Het UWV heeft dit standpunt gebaseerd op de rapportages en bevindingen van een verzekeringsarts, een verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b), een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige b&b.
Verzekeringsartsen
De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en medische informatie van de behandelaren van de werknemer in zijn onderzoek betrokken. Verder heeft de verzekeringsarts schriftelijk en telefonisch gecommuniceerd met verschillende bedrijfsartsen. De verzekeringsarts rapporteert dat er voor de door de bedrijfsarts aangenomen sterk beperkte functionele mogelijkheden van de werknemer en de urenbeperking van 4 uur geen adequate medische onderbouwing is. Er is in het verslag van de bedrijfsarts of de informatie van de specialisten geen duidelijk objectiveerbare oorzaak voor de problemen van de werknemer terug te vinden. Er is meegegaan in de door de werknemer ervaren beperkingen zonder dat daarvoor een adequate medische onderbouwing is gevonden, zonder dat nader onderzoek door de bedrijfsarts in die richting is ingezet. Daarnaast is de sociaal medische begeleiding volgens de verzekeringsarts inadequaat door het niet inzetten van een multidisciplinair trainingstraject en het niet inzetten van mediation. Juist vanwege het niet kunnen objectiveren van de klachten had een multidisciplinair traject voor de hand gelegen. Dat is in eerste instantie door de bedrijfsarts ook als richting aangegeven maar uiteindelijk niet doorgezet. De redenen die de bedrijfsarts daarvoor geeft vindt de verzekeringsarts niet steekhoudend. Voorts is sprake van frustraties bij de werknemer en onenigheid tussen eiseres en de werknemer die niet is aangepakt. Het is goed mogelijk dat dit een bijdrage heeft geleverd aan de door de werknemer ervaren klachten. Er is echter door de bedrijfsarts met betrekking tot deze problemen op geen enkele manier actie ondernomen. De daarvoor door de bedrijfsarts gegeven reden, dat inmiddels was vastgesteld dat er geen passend werk bij eiseres was en dat vanwege de indicatie voor spoor 2 mediation niet aangewezen was, acht de verzekeringsarts evenmin steekhoudend.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, waaronder medische informatie van de bedrijfsarts en de behandelaren van de werknemer. Daarnaast heeft de
verzekeringsarts b&b het in bezwaar ontvangen rapport van de arts-gemachtigde van eiseres [naam arts-gemachtigde] van 30 september 2019 in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de verzekeringsarts op goede gronden heeft gesteld dat er ten onrechte een urenbeperking is aangenomen en dat de sociaal medische begeleiding niet adequaat is geweest. De stelling van eiseres dat het onderzoek door de primaire verzekeringsarts onzorgvuldig is geweest omdat hij de werknemer niet heeft gezien volgt de
verzekeringsarts b&b niet. De verzekeringsarts b&b stelt dat het toetsen van het re-integratieverslag een toets is van de begeleiding van de bedrijfsarts en de door hem opgestelde belastbaarheid bij het actueel oordeel. Uit de rapportage van de verzekeringsarts, het dossier van de bedrijfsarts en de informatie van de curatieve sector wordt duidelijk wat de aard en ernst van het onderliggende letsel is geweest. Tevens wordt het beloop van de klachten, de behandelingen en de visie van betrokkenen op de re-integratie duidelijk. Volgens de verzekeringsarts b&b was er op basis van de voorliggende gegevens voldoende informatie voorhanden om tot een oordeel over de belastbaarheid van de werknemer en de begeleiding door de bedrijfsarts te kunnen komen. Eiseres stelt dat de bedrijfsarts de gestelde diagnose als verklaring voor de beperkingen van de werknemer heeft aangenomen en dat de werknemer bij herhaling zijn werk niet (in meer uren) heeft kunnen oppakken. Daarom zou de gestelde urenbeperking juist zijn. De verzekeringsarts b&b volgt dat standpunt niet. De behandelaren van de werknemer achten zijn klachten niet goed te verklaren en uit hun informatie kan geen verklarende medische oorzaak voor de klachten worden afgeleid. Dat blijkt ook niet uit de informatie van [naam arts-gemachtigde] . Het ontbreekt aan een voldoende verklarend onderliggend geobjectiveerd ziekte of gebrek voor de forse klachten van de werknemer. Er is door de bedrijfsarts onvoldoende actie ondernomen om de ervaren klachten verder te onderbouwen. De verzekeringsarts b&b deelt de mening van de primaire verzekeringsarts dat niet (tijdig) is gestuurd op de frustraties die bij de werknemer richting eiseres leven, terwijl van dergelijke gevoelens bekend is dat zij een herstel belemmerende en klachtenversterkende rol spelen in de mate van ervaren van klachten door de werknemer tijdens zijn re-integratie. Het standpunt van [naam arts-gemachtigde] dat het inzetten van een multidisciplinaire interventie bij bijvoorbeeld Winnock niet aan de orde was omdat de werknemer nog werd gezien door behandelaren volgt de verzekeringsarts b&b niet. Uit het dossier blijkt dat de klachten en belemmeringen van de werknemer zowel een medische als niet-medische grondslag hebben. Dit is bij uitstek een reden om een multidisciplinair traject in te zetten. Bij het op voorhand afwijzen van een dergelijke optie wordt een kans tot vermindering van de klachten en verbetering van het functioneren gemist.
Arbeidsdeskundigen
De arbeidsdeskundige rapporteert dat er geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat. De werknemer werkt niet terwijl hij wel arbeidsmogelijkheden heeft. De re-integratie-inspanningen van eiseres zijn onvoldoende. De sociaal medische begeleiding door de bedrijfsarts is als onvoldoende beoordeeld. De verzekeringsarts heeft dit onderbouwd en als conclusie aangegeven. Dat betekent dat de door de bedrijfsarts aangenomen sterk beperkte functionele mogelijkheden met duidelijke urenbeperking medisch niet adequaat zijn onderbouwd, niet zijn geobjectiveerd. Overwogen onderzoeken daarnaar zijn door de bedrijfsarts verder niet vervolgd en er is ook geen nader onderzoek door de bedrijfsarts in gang gezet. Vanwege het niet inzetten van mediation richting de sterke frustraties van de werknemer en niet inzetten van een multidisciplinair traject moet gesproken worden van inadequate sociaal medische begeleiding. Was er wel tijdig een adequaat mediationtraject en een adequaat multidisciplinair traject ingezet dan is het aannemelijk dat er sprake zou zijn geweest van een belastbaarheid met meer re-integratiemogelijkheden dan nu het geval is. Daarmee zouden er met name in het
spoor 2-traject meer mogelijkheden zijn geweest om ander passend werk te vinden. Het is aannemelijk dat er in dat traject kansen zijn gemist. Volgens de arbeidsdeskundige heeft eiseres geen deugdelijke grond voor de onvoldoende re-integratie-inspanningen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij is uitgegaan van het advies van de bedrijfsarts maar zij blijft verantwoordelijk voor de verzuimbegeleiding ook als deze bij anderen is belegd.
De arbeidsdeskundige b&b heeft geen reden gezien om anders te concluderen dan de primaire arbeidsdeskundige. Volgens de arbeidsdeskundige b&b zijn er in bezwaar geen nieuwe feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt die reden geven om de loonsanctie in te trekken. De verzekeringsarts b&b is net als de primaire verzekeringsarts van mening dat er sprake is geweest van inadequate medische begeleiding. Hierdoor zijn mogelijk re-integratiekansen gemist.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig geweest. Voorts hebben zij naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat er ten onrechte een urenbeperking is aangenomen, omdat daarvoor geen medische onderbouwing bestaat, en dat de sociaal medische begeleiding niet adequaat is, omdat er geen mediation is ingezet en geen multidisciplinair traject.
Urenbeperking
Ook de rechtbank ziet in het dossier en de medische stukken geen onderbouwing voor de klachten van de werknemer noch voor een urenbeperking. Zo volgt uit het rapport van de behandelaar van de werknemer van 15 maart 2019 dat zij de klachten van de werknemer niet goed kan verklaren. Die verklaring vindt de rechtbank evenmin in de overige stukken.
Eiseres heeft gesteld dat de bedrijfsarts terecht een urenbeperking heeft gesteld, gezien de klachten van de werknemer. Door die klachten was de werknemer maar beperkt inzetbaar tijdens zijn re-integratie, zo is gebleken. Op basis van eigen ervaring heeft eiseres vastgesteld dat de werknemer in uren slechts beperkt inzetbaar was.
Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank echter geen objectiveerbare medische verklaring gegeven voor de klachten van de werknemer en een urenbeperking. De door de werknemer gestelde klachten, die dus niet medisch objectiveerbaar zijn, alleen zijn niet voldoende om een urenbeperking te stellen.
Sociaal medische begeleiding
Eiseres heeft verder gesteld dat sprake was van een moeizaam herstel dat bij de werknemer tot teleurstelling en verwijten richting haar en de bedrijfsarts leidde.
Hiermee erkent eiseres naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van frustraties bij de werknemer en mogelijk een conflict.
Van gevoelens van frustratie is volgens de verzekeringsartsen bekend dat deze een herstel belemmerende en klachtenversterkende rol spelen in de mate van ervaren van klachten. Het is daardoor goed mogelijk dat de frustratie van de werknemer een bijdrage heeft geleverd aan de door de hem ervaren klachten. Er is echter door de bedrijfsarts met betrekking tot deze problemen op geen enkele manier actie ondernomen. Daarnaast had vanwege het niet kunnen objectiveren van de klachten van de werknemer volgens de verzekeringsartsen een multidisciplinair traject voor de hand gelegen. Dat is evenmin ingezet. Als er tijdig mediation en een multidisciplinair traject waren ingezet, is het volgens de arbeidsdeskundige aannemelijk dat er sprake zou zijn geweest van meer re-integratie-mogelijkheden, met name in spoor 2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de beschikbare rapporten voldoende gemotiveerd waarom er sprake is van inadequate sociaal medische begeleiding en dat daardoor re-integratiekansen zijn gemist. Dat na een second opinion werd besloten tot re-integratie in spoor 2 en het daarom volgens eiseres niet nodig was een mediationtraject in te zetten, acht de rechtbank niet steekhoudend. Want als een conflict heeft bijgedragen aan de klachten, zou afname van het conflict mogelijk kunnen leiden tot minder klachten. Daar is iedere potentiële werkgever bij gebaat. Daarnaast wordt eiseres niet alleen verweten dat geen mediation is ingezet, maar ook dat geen multidisciplinair traject is ingezet. Dat traject zou volgens de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen een kans hebben geboden op vermindering van de klachten en verbetering van het functioneren en meer re-integratiemogelijkheden.
Advies bedrijfsarts
Ter zitting heeft eiseres nog gewezen op uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van
11 februari 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:415) en van de rechtbank Amsterdam van
11 januari 2023 (ECLI:NL:RBAMS:2023:538). Eiseres stelt dat het UWV, gelet op deze rechtspraak, had moeten onderzoeken of zij redenen had moeten hebben om te twijfelen aan het advies van haar bedrijfsarts. Dat heeft het UWV ten onrechte nagelaten. Overigens waren die redenen er volgens eiseres niet. De adviezen van de bedrijfsarts waren gebaseerd op diverse medische rapporten, zijn contacten met de werknemer en zijn ervaringen met de werknemer met betrekking tot zijn beperkte inzetbaarheid. Die beperkte inzetbaarheid heeft ook eiseres ervaren. Eiseres meent dan ook dat zij erop mocht vertrouwen dat een urenbeperking gerechtvaardigd was.
De rechtbank ziet in deze rechtspraak van andere rechtbanken geen reden om af te wijken van de vaste lijn van de Centrale Raad van Beroep dat het mogelijk onjuist handelen van de bedrijfsarts voor rekening en risico van de werkgever komt. De feiten en omstandigheden in de uitspraken van de rechtbanken Oost-Brabant en Amsterdam zijn anders dan in dit geval. In die zaken is bijvoorbeeld sprake van andere input van de behandelaren dan in dit geval en een sterk wisselend verloop van het medisch beeld (in de uitspraak van de rechtbank Amsterdam) dan wel een door artsen vastgesteld chronisch pijnsyndroom en nog lopende onderzoeken en nieuwe behandelingen (in de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant). In dit geval zijn er in de loop van 2018 en 2019 onderzoeken geweest door verschillende specialisten. Die vinden de klachten van de werknemer niet goed te verklaren en uit hun informatie kan geen verklarende medische oorzaak voor zijn klachten worden afgeleid. Het advies van de bedrijfsarts tot een urenbeperking sluit niet aan bij deze informatie. De rechtbank betrekt bij haar oordeel voorts dat eiseres met betrekking tot de re-integratie bij het UWV een deskundigenoordeel had kunnen aanvragen om te controleren of haar inspanningen als werkgever voldoende waren. Dat heeft zij niet gedaan.
Eiseres heeft ter zitting verder gesteld dat na het stellen van een urenbeperking door de bedrijfsarts de verhouding tussen haar en de werknemer opklaarde. Daarom was er geen reden meer voor mediation. Daarnaast was er, gelet op de uitgebreide contacten die de bedrijfsarts met de werknemer had, sprake van adequate sociaal medische begeleiding.
In de stukken ziet de rechtbank echter geen steun voor het standpunt dat de verhouding na de urenbeperking verbeterde. Zo geeft de werknemer in zijn brief van 30 oktober 2020 aan dat het advies van 4 uur per dag is gebaseerd op het advies van eiseres aan de bedrijfsarts en dat de bedrijfsarts dat klakkeloos heeft overgenomen. Volgens de werknemer zijn zijn frustraties voortgekomen uit het niet doen van een ongevalsmelding en het niet mogen inzien van de ongevalsmelding, het niet aanbieden van passende arbeid dan wel het aanbieden van ongeschikt en inhoudsloos werk en de onbekwaamheid van de eerste bedrijfsarts. Na het eerste jaar ging het volgens de werknemer beter.
Uit deze brief leidt de rechtbank derhalve niet af dat als gevolg van een urenbeperking de verhoudingen verbeterden en dat er geen frustraties bij de werknemer over de handelwijze van eiseres of de bedrijfsarts meer waren. Ter zitting is gebleken dat die frustraties bij de werknemer nog steeds leven. Of de urenbeperking nu wel of niet heeft bijgedragen aan verbetering van de verhoudingen, laat overigens onverlet dat voor de klachten van de werknemer en de urenbeperking – zoals reeds overwogen – geen medische onderbouwing bestaat. Bovendien is volgens de verzekeringsartsen niet alleen vanwege het niet inzetten van mediation de sociaal medische begeleiding niet adequaat is geweest, maar ook vanwege het niet inzetten van een multidisciplinair traject.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het UWV heeft kunnen concluderen dat er ten onrechte een urenbeperking is aangenomen en dat de sociaal medische begeleiding niet adequaat is geweest, waardoor re-integratiekansen gemist zijn. De loonsanctie die het UWV aan eiseres heeft opgelegd, houdt stand.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 23 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 23
1. Voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet geldt voor hem een wachttijd van 104 weken.
2. Als eerste dag van de wachttijd geldt de eerste werkdag al dan niet in een dienstbetrekking waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld en kunnen dagen waarop niet zou worden gewerkt als werkdag worden aangemerkt.
3. Bij het bepalen van de wachttijd worden de volgende perioden in aanmerking genomen:
a. perioden waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de Ziektewet en de daarop berustende bepalingen worden in aanmerking genomen en worden samengeteld, indien zij:
1°. elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of
2°. direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid voorafgaande aan en de ongeschiktheid aansluitende op die periode redelijkerwijs niet geacht kunnen worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak; en
b. perioden die niet al op grond van onderdeel a meetellen maar waarin de verzekerde ongeschikt is geweest voor zijn arbeid. Deze perioden worden samengeteld, indien zij:
1°. elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of
2°. direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid voorafgaande aan en de ongeschiktheid aansluitende op die periode redelijkerwijs niet geacht kunnen worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Artikel 25
9. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken. Indien op het moment van verlenging van het tijdvak, bedoeld in de eerste zin, recht bestaat op verlof op grond van artikel 3:1, van de Wet arbeid en zorg, vangt het verlengde tijdvak aan met ingang van de dag waarop dat verlof eindigt. Indien tijdens het verlengde tijdvak, bedoeld in de eerste zin, recht ontstaat op verlof als bedoeld in de derde zin, wordt het tijdvak onderbroken voor de duur van dat verlof.
11. Verlenging van het tijdvak als bedoeld in het negende lid vindt niet plaats indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid niet geeft voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 van deze wet dan wel aan het artikel 629 lid 11, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet, voor afloop van het verlengde tijdvak.
Artikel 65
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een reïntegratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. De eerste zin is niet van toepassing voorzover artikel 26, eerste lid, toepassing vindt. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde dan wel de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet en de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
Beleidsregels beoordelingskader poortwachter
Artikel 1
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hanteert bij de beoordeling van de door werkgever en werknemer geleverde re-integratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 34a, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, het beoordelingskader zoals vastgelegd in de bijlage bij dit besluit.
Bijlage
Voorafgaande aan de beoordeling van het recht op uitkering verricht het UWV eerst de poortwachterstoets. In dit kader beoordeelt het UWV allereerst of er voldoende re-integratieresultaat is bereikt, en als dat niet zo is of werkgever en werknemer samen gedurende de eerste twee jaar van ziekte voldoende inspanningen hebben verricht om de functionele mogelijkheden zo veel mogelijk te vergroten en de bestaande arbeidsmogelijkheden zo goed mogelijk te kunnen benutten in het eigen bedrijf of bij een ander bedrijf. Na een positief oordeel over de geleverde inspanningen wordt het recht op uitkering beoordeeld; na een negatief oordeel wordt de beoordeling van het recht op uitkering opgeschort en loopt de loondoorbetalingsplicht van de werkgever maximaal
52 weken door (loonsanctie) totdat de vereiste re-integratie-inspanningen hebben plaatsgevonden.
Er is sprake van een bevredigend resultaat wanneer gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat bereikt is maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van dit beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het UWV de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft.
Indien het UWV het resultaat niet bevredigend acht, zal bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is.
Het UWV zal bij zijn beoordeling aan de volgende aspecten aandacht besteden:
b. Medische aspecten:
– Heeft de werknemer een naar algemeen medische maatstaven adequate behandeling voor zijn ziekte of gebrek ondergaan?
– Is nagegaan of door behandeling, training of revalidatie de functionele mogelijkheden kunnen worden vergroot?
– Is voorzien in adequate begeleiding op weg naar vergroting van de functionele mogelijkheden?
– Is de beoordeling van de bedrijfsarts met betrekking tot de functionele mogelijkheden van de werknemer ten aanzien van eigen arbeid en eventuele passende, andere arbeid plausibel?
– Is rekening gehouden met de stand van de wetenschap en de eisen van professionele dienstverlening, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in protocollen en richtlijnen of instructies?
De medische aspecten bij re-integratie betreffen de vaststelling van de mogelijkheden die de werknemer nog heeft ten aanzien van eigen werk en eventuele andere passende arbeid. Deze medische beoordeling dient als uitgangspunt voor de vaststelling van mogelijkheden om de belastbaarheid te vergroten (herstel) en van de re-integratie-inspanningen.
De bedrijfsarts begeleidt de werknemer tijdens ziekte, beoordeelt diens mogelijkheden om te functioneren en adviseert van daaruit over de re-integratie. Het UWV toetst aan het eind van de eerste twee ziektejaren of voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht en of het resultaat daarvan plausibel is, in aanmerking genomen de functionele mogelijkheden van de werknemer; zonodig wordt de verzekeringsarts daarbij ingeschakeld.
Het is de taak van de bedrijfsarts om de hiervoor geschetste medische beoordeling te verrichten en de werkgever en werknemer te ondersteunen en te adviseren ten behoeve van de verzuimbegeleiding en re-integratie. De bedrijfsarts verricht zijn beoordelende en begeleidende taak aan de hand van de voorgeschreven processtappen tijdens de ziekteperiode. De bedrijfsarts stelt bijvoorbeeld bij dreigende langdurige ziekte een probleemanalyse op en adviseert daarin werkgever en werknemer inzake mogelijke interventies en maatregelen. Voorts verantwoordt de bedrijfsarts het medische handelen en zijn actueel medische oordeel aan het eind van de eerste twee ziektejaren in het medische deel van het re-integratieverslag. Op basis hiervan is de verzekeringsarts in staat om zijn beoordeling van de medische aspecten in het kader van de poortwachterstoets en claimbeoordeling voor de Wet WIA te verrichten.