ECLI:NL:RBZWB:2023:1930

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
21/2656
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en vergoeding van immateriële schade

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 2], vastgesteld op € 55.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar digitaal aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelt of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Belanghebbende stelt dat de waarde per m² moet worden vastgesteld op basis van vergelijkingsobjecten, maar de heffingsambtenaar legt uit dat de onroerende zaak een andere bestemming heeft dan de vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde per m² van € 14,80 niet te hoog is.

Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor behandeling is overschreden en kent een schadevergoeding toe van in totaal € 1.000, verdeeld over de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de beschikking en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2656

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen, de heffingsambtenaar,

en

de Staat der Nederlanden, de minister van Justitie van Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 8 juni 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 29 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te [plaats 2], thans bekend als [adres 2] te [plaats 2] (de onroerende zaak) op 1 januari 2019 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 55.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Gilze en Rijen voor het jaar 2020 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende (digitaal) en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] (digitaal).

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een perceel met een vervallen opstal gelegen in het buitengebied van [plaats 2]. De oppervlakte van het perceel is 3.715 m2.
2.1.
Belanghebbende heeft de onroerende zaak op 2 december 2009 aangekocht voor een bedrag van € 360.000.
2.2.
Het perceel sectie [sectie], nummer [nummer], heeft de bestemming wonen ‘voormalig agrarisch bedrijf’. In het bestemmingsplan Buitengebied Gilze en Rijen is in artikel 25.2 (Bouwregels) is hierover het volgende opgenomen:

Op deze gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. (…)
d. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'voormalig agrarische bedrijf' het volgende geldt:
1. bestaand is toegestaan, maar het uitbreiden van bestaande bebouwing is in geen geval toegestaan;
2. nieuwbouw is in geen geval toegestaan;
3. het gebruik van kassen is in geen geval toegestaan;
4. van het bepaalde onder 2 kan worden afgeweken indien voormalige agrarische bebouwing wordt gesaneerd, met dien verstande dat een bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan van 100 m2, vermeerderd met 25% van het oppervlak aan gesloopte bebouwing, waarbij de totale oppervlakte van bijgebouwen plus de oppervlakte aan te herbouwen bijgebouwen nooit meer mag bedragen dan 200 m²; (…)”.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de WOZ-waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. [1]
Onderbouwing van de WOZ-waarde
5. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
5.1.
De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waardebepaling verwezen naar het taxatieverslag niet-woningen. Hierin is de waarde van de onroerende zaak bepaald op € 55.000. Aan de waardebepaling is een verkooptransactie van de [adres 3] te [plaats 2] op 7 januari 2019 ten grondslag gelegd. Dit betreffende de percelen sectie [sectie], nummers [nummer], [nummer], [nummer], [nummer] en [nummer] (de vergelijkingsobjecten).
Beroepsgronden
6. Belanghebbende heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd toegelicht welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de op zitting ingenomen standpunten.
Waarde per m²
6.1.
Belanghebbende stelt dat voor de waarde per m² moet worden aangesloten bij de waarde per m² van de vergelijkingsobjecten van € 7,25.
6.2.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting toegelicht dat de vergelijkingsobjecten uitsluitend een agrarische bestemming hebben, terwijl voor het onderhavige perceel een bestemming wonen ‘voormalig agrarische bedrijf’ geldt (zie 2.2). De onroerende zaak is daarnaast aan een weg gelegen met riolering. Het onderhavige perceel is volgens de heffingsambtenaar meer waard dan een perceel met uitsluitend een agrarische bestemming, maar minder dan een bouwperceel met onbeperkte bouwmogelijkheden. Gelet op dit laatste is een correctie toegepast op de waarde van € 260.000. De voor de onroerende zaak gehanteerde waarde per m² bedraagt rekening houdend met deze correctie € 14,80.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat de voor de onroerende zaak gehanteerde waarde per m² van € 14,80 niet te hoog is.
Stijging WOZ-waarde opzichte van vorig jaar
6.4.
Belanghebbende stelt dat de aan de onroerende zaak toegekende waarde niet in een juiste verhouding staat tot de voor een vorig jaar toegekende WOZ-waarde van € 18.000.
6.5.
De rechtbank overweegt dat doel en strekking van de Wet WOZ meebrengen dat de waarde van een onroerende zaak voor elk jaar opnieuw wordt bepaald. Daarbij wordt voorbijgegaan aan de waarde die per de vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend.
Sloopkosten
6.6.
Belanghebbende stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met sloopkosten.
6.7.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting onder meer aangevoerd dat belanghebbende de onroerende zaak op 2 december 2009 voor een bedrag van € 360.000 heeft gekocht. De situatie ten tijde van de aankoop is vergelijkbaar met die van de waardepeildatum, alsmede de toestandsdatum.
6.8.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op deze niet nader met stukken onderbouwde en eerst ter zitting ingenomen stelling van belanghebbende, de toegepaste algemene waardecorrectie van € 260.000, het eigen aankoopcijfer uit 2009 waarin eventuele sloopkosten zijn verdisconteerd en de daarmee in verhouding beduidend lagere vastgestelde WOZ-waarde, aannemelijk is dat ook indien rekening moet worden gehouden met eventuele sloopkosten van de vervallen opstal dit niet tot een lagere waarde leidt.
Vergoeding van immateriële schade
7. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en de beroepsprocedure. De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding toe te kennen.
7.1.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is op 13 april 2020 door de heffingsambtenaar ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 23 maart 2023. Daaruit volgt dat de redelijke termijn met bijna 12 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft
- uitgaande van € 500 per overschrijding per half jaar - recht op een schadevergoeding van
€ 1.000. De bezwaarfase heeft afgerond 14 maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met 8 maanden is overschreden. De resterende overschrijding van 4 maanden wordt aan de beroepsfase toegerekend. De veroordeling tot schadevergoeding zal naar evenredigheid daarmee worden uitgesproken ten laste van de heffingsambtenaar (8/12 x € 1.000 = € 666,65) respectievelijk de Minister (4/12 x € 1.000 = € 333,35).

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beschikking alsmede de daarop gebaseerde aanslag OZB gehandhaafd blijven.
8.1.
De rechtbank verwijst voor de grondslag voor de berekening van de proceskostenvergoeding in relatie tot de vergoeding van immateriële schade naar de uitspraken van 9 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7493 en van 15 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7655. De rechtbank berekent de proceskostenvergoeding bij dit ongegronde beroep dan ook als volgt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een normbedrag van € 837 per punt en de wegingsfactor 0,5. De vergoeding bedraagt dan € 418,50 te verdelen over de heffingsambtenaar en de Nederlandse Staat. Dit geldt ook voor de vergoeding van het griffierecht van € 49,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond.
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 666,65;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 333,35;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 209,25 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 209,25 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht tot een bedrag van € 24,50 aan belanghebbende vergoedt;
  • bepaalt dat de Staat der Nederlanden het griffierecht tot een bedrag van € 24,50 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 23 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44