ECLI:NL:RBZWB:2023:1907

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 23_926
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een besluit op een AVG-verzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 22 maart 2023, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingesteld na een eerdere uitspraak van 15 augustus 2022. In die eerdere uitspraak werd de korpschef van politie opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak te beslissen op het AVG-verzoek van eiser, dat op 17 maart 2022 was ingediend. Eiser stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist, wat aanleiding geeft voor het indienen van beroep.

De rechtbank oordeelt dat het niet nodig is om partijen uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet vereist is in deze zaak. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder eindigde op 2 september 2022, maar dat verweerder geen besluit heeft genomen. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank draagt verweerder op om alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen. Tevens wordt verweerder verplicht om een dwangsom van € 250,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 418,50. De rechtbank concludeert dat de zaak als licht wordt aangemerkt, gezien de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/926

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr.drs. J. Sajtos),
en

de korpschef van politie, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 15 augustus 2022 in het beroep met zaaknummer BRE 22/3078 (ECLI:NL:RBZWB:2022:4775). In die uitspraak staat dat verweerder nog niet heeft beslist op het Avg-verzoek van eiser van 17 maart 2022 en binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog moet beslissen op het verzoek van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens hem niet heeft gedaan.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is, in een geval als het onderhavige, waarin de bestuursrechter een termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit, niet vereist dat nog een ingebrekestelling wordt gestuurd voordat beroep wordt ingesteld [1] .
De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak van 15 augustus 2022 (verzonden op 18 augustus 2022) opgedragen termijn om een beslissing te nemen eindigde op 2 september 2022.
Nu verweerder niet binnen de door de rechter gestelde termijn een besluit heeft genomen op het Avg-verzoek van eiser, is het beroep kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 37.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl).
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 22 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.