ECLI:NL:RBZWB:2023:1664

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
22-026130
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van Audi A3 en geldbedrag

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, geboren in 1939 en vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.J.M. van der Putten, heeft verzocht om opheffing van het beslag op een Audi A3 en een geldbedrag van 240 euro, die op 6 november 2022 in beslag zijn genomen in het kader van een strafzaak tegen zijn zoon. Klager stelt eigenaar te zijn van de Audi en het geld, dat bestemd was voor reparatie van de auto. De officier van justitie heeft echter betoogd dat het beslag gehandhaafd moet blijven, omdat het niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de Audi zal bevelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat klager niet als rechthebbende kan worden aangemerkt, omdat uit de verklaringen blijkt dat de Audi feitelijk door zijn zoon wordt gebruikt en dat klager de auto voor zijn zoon heeft gekocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de stelling van klager dat het geld aan hem toebehoort onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat het beslag op de Audi en het geld blijft bestaan. De beslissing is genomen door mr. T.M. Brouwer, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 22-026130
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] ,geboren op [geboortedag] 1939,
wonende te wonende te [woonadres]
hierna te noemen: klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. W.J.M. van der Putten, advocaat te Goirle, op het adres Tilburgseweg 213, 5051 AG Goirle.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 6 november 2022 onder [zoon klager] in het strafvorderlijk onderzoek tegen [zoon klager] in beslag zijn genomen: een personenauto van het Audi A3 voorzien van het [kenteken] (hierna: de Audi) en een geldbedrag van 240 euro;
  • het klaagschrift, ingediend op 16 november 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 28 februari 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. G. van Oosterveld, mr. W.J.M. van der Putten als gemachtigd raadsman van klager en [zoon klager] als belanghebbende.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de gelegde beslagen met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat klager stelt eigenaar te zijn van de op 6 november 2022 in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer onder de zoon van klager, [zoon klager] , inbeslaggenomen Audi A3 met [kenteken] en het geldbedrag van 240 euro. Klager heeft de Audi nodig in verband met veelvuldige bezoeken aan het ziekenhuis en het in de Audi aangetroffen geldbedrag was bestemd voor reparatie van de Audi. Klager had de auto uitgeleend aan zijn zoon.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag op de Audi gehandhaafd dient te blijven nu zij het niet hoogst onwaarschijnlijk acht dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de Audi zal bevelen. Uit het dossier blijkt voldoende dat niet klager, maar zijn [zoon klager] de feitelijke eigenaar is van de Audi.
De raadsman heeft in aanvulling op het klaagschrift in raadkamer aangevoerd dat hij geen enkele reden ziet om het beslag te handhaven. In aanvulling op het verzoek heeft klager een eigendomsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat de Audi op zijn naam staat. Bovendien had klager de Audi pas drie dagen in zijn bezit alvorens deze in beslag werd genomen. De Audi dient te worden teruggegeven aan klager of aan de zoon van klager. Hetzelfde geldt voor het inbeslaggenomen geldbedrag.
Belanghebbende [zoon klager] heeft in raadkamer aangevoerd dat de Audi pas op vrijdag op naam van zijn vader is gezet. [zoon klager] heeft de Audi vervolgens alleen gebruikt om
’s avonds even weg te gaan en om op zondag de auto voor zijn vader te wassen. Het inbeslaggenomen geldbedrag is van zijn vader en was bestemd voor reparatie van de Audi. Zijn vader is 83 jaar oud en niet meer heel erg bij de tijd.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave.
Bij de beoordeling van de vraag of de klager die stelt rechthebbende te zijn, inderdaad redelijkerwijs als rechthebbende op het inbeslaggenomene kan worden aangemerkt zal de rechter niet hoeven te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal daarbij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken (vgl, HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3826, NJ 2003, 459). Het gaat in de beslagprocedure om een voorlopig oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp (HR 3 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6983).
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter zitting - uitgaande van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van het klaagschrift - niet kan worden vastgesteld dat klager als redelijkerwijs rechthebbende op de Audi en het geld kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat de Audi op naam van klager staat en de enkele stelling dat het geld aan klager toebehoort, is onvoldoende. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaring van klager als getuige in de strafzaak tegen zijn [zoon klager] volgt dat hij de Audi voor zijn zoon heeft gekocht en dat hij het aankoopbedrag heeft voorgeschoten. Zijn zoon gebruikt de Audi ook. Klager zou zelf gebruik maken van een andere auto waar zijn zoon niet aan mag komen. Gelet op voornoemde omstandigheden is klager weliswaar goederenrechtelijk eigenaar van de Audi, maar is hij niet als feitelijke rechthebbende op de Audi te beschouwen. Deze omstandigheid maakt naar het oordeel van de rechtbank dat ook niet zonder meer gesteld kan worden dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan klager toebehoort. Uit de kennisgeving inbeslagneming blijkt dat het inbeslaggenomen geldbedrag in de Audi lag waarin de zoon van klager op dat moment reed. Het geld is ook onder hem inbeslaggenomen. Nu de zoon van klager als beslagene en feitelijke gebruiker van de Audi kan gelden, kan hij in beginsel logischerwijs ook als rechthebbende op het geldbedrag dat in de Audi lag worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat klager de stelling dat het inbeslaggenomen geldbedrag van hem is, onvoldoende heeft onderbouwd. Dat het geld bestemd zou zijn voor reparatie van de Audi zegt niets over wie de feitelijke eigenaar is van het geld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is dat klager als eigenaar van de Audi en het geldbedrag moet worden aangemerkt en zal het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94a Sv gelegde beslag reeds om die reden ongegrond verklaren.
De vraag of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, behoeft in het licht van het voorgaande geen verdere beantwoording meer.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 14 maart 2023 gegeven door mr. T.M. Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).