ECLI:NL:RBZWB:2023:1592

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1173
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van compensatie voor transitievergoeding door UWV na langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van de Gemeente Vlissingen tegen een besluit van het UWV over compensatie voor een transitievergoeding die aan een voormalig werknemer is betaald. De rechtbank behandelt de zaak die is ontstaan na een aanvraag van de gemeente voor compensatie van de transitievergoeding, die door het UWV aanvankelijk op € 0,- was vastgesteld. Na bezwaar van de gemeente heeft het UWV dit besluit herzien en een compensatie van € 26.135,85 toegekend. De rechtbank heeft de zitting op 16 december 2022 gehouden, waarbij de gemeente werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl het UWV niet verscheen. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

De werknemer was van 2 tot en met 5 augustus 2017 en op 29 augustus 2017 arbeidsongeschikt en heeft twee jaar lang een loonsanctie opgelegd gekregen. De rechtbank oordeelt dat het UWV de compensatie correct heeft vastgesteld op basis van de wetgeving, waarbij de compensatie is gemaximeerd tot de transitievergoeding die verschuldigd zou zijn na de termijn van twee jaar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank wijst het beroep van de gemeente tegen het bestreden besluit I af als niet-ontvankelijk, maar verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de gemeente geen recht heeft op een hogere compensatie dan het door het UWV toegekende bedrag, omdat de wet in formele zin niet kan worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank veroordeelt het UWV tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1173 CRTV

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

Gemeente Vlissingen, uit Vlissingen, eiseres

(gemachtigde: mr. P.R.M. Berends-Schellens),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de aanvraag van eiseres om compensatie toe te kennen voor een door haar aan voormalig werknemer [naam werknemer] (werknemer) betaalde transitievergoeding.
Het UWV heeft bij besluit van 24 juni 2021 de door eiseres aangevraagde compensatie van de aan werknemer betaalde transitievergoeding vastgesteld op € 0,-. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 19 januari 2022 (bestreden besluit I) heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 7 november 2022 (bestreden besluit II) heeft het UWV bestreden besluit I herzien en er een nieuwe beslissing voor in de plaats gesteld. Het UWV heeft daarbij een bedrag van € 26.135,85 aan compensatie van door eiseres betaalde transitievergoeding toegekend. Het beroep wordt op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] en haar gemachtigde. Het UWV is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Totstandkoming van het besluit

1.1
De werknemer van eiseres is van 2 tot en met 5 augustus 2017 en op 29 augustus 2017 uitgevallen wegens ziekte en is twee jaar onafgebroken arbeidsongeschikt geweest. Aansluitend is door het UWV de verplichting opgelegd om het loon nog een jaar door te betalen (loonsanctie). Deze loonsanctie is door het UWV bij besluit van 15 mei 2020 herroepen. Bij besluit van 8 juni 2020 is aan de werknemer per 2 augustus 2017 een WIA-uitkering toegekend. Eiseres heeft het dienstverband met de werknemer wegens langdurige arbeidsongeschiktheid beëindigd per 1 januari 2021.
1.2
Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor compensatie van de transitievergoeding die is betaald aan de werknemer.
1.3
Met het besluit van 24 juni 2021 is het bedrag van de compensatie vastgesteld op € 0,-, omdat voor de hoogte van de compensatie gekeken moet worden naar de einddatum van het opzegverbod wegens ziekte. Op de dag dat de werknemer twee jaar ziek was, was de Wet Normalisering Rechtspositie Ambtenaren (Wnra) [1] nog niet in werking getreden, zodat op die datum nog geen recht bestond op een transitievergoeding.
1.4
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit I is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.5
Met het bestreden besluit II heeft het UWV, met verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 juni 2022 [2] , het bestreden besluit I herzien en alsnog een bedrag van € 26.135,85 aan compensatie toegekend.

Geschil

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de hoogte van de compensatievergoeding op € 26.135,85 heeft vastgesteld. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Standpunt eiseres
4.1
Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV er bij haar berekening van de hoogte van de compensatie ten onrechte vanuit is gegaan dat de werknemer per 2 augustus 2017 aanspraak kon maken op een WIA-uitkering en dat het dienstverband op of rond 2 augustus 2019 zou zijn geëindigd. Het UWV heeft echter pas op 8 juni 2020 besloten dat de werknemer per 2 augustus 2017 in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Rekening houdend met de wettelijke opzegtermijn, was ontslag op zijn vroegst mogelijk per 1 november 2020. Bij de vaststelling van de hoogte van de compensatie van de transitievergoeding dient dan ook uit te worden gegaan van die datum en niet van de door het UWV gehanteerde datum van 2 augustus 2019. Het afwentelen van de gevolgen van de onterechte loonsanctie op eiseres vindt eiseres onevenredig. Zij stelt schade te hebben geleden door het onrechtmatige loonsanctiebesluit.
Standpunt UWV
4.2
Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 7:673e, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de hoogte van de compensatie beperkt is tot het bedrag aan transitievergoeding dat de werkgever verschuldigd zou zijn na ommekomst van de termijn van twee jaar arbeidsongeschiktheid. Verdere compensatie is niet mogelijk.

Oordeel van de rechtbank

Bestreden besluit I
5.1
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb, heeft het beroep gericht tegen het bestreden besluit I, van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit I, zodat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk zal verklaren.
Bestreden besluit II
5.2
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit II geheel conform de bepalingen van het BW is genomen, nu de compensatie is gemaximeerd op de verschuldigde transitievergoeding tot het einde van de termijn van twee jaar arbeidsongeschiktheid, zonder verlenging van die termijn vanwege een loondoorbetaling op grond van een loonsanctie. De tekst van de wet is helder en geeft daarom geen ruimte voor interpretatie. Dit is ter zitting ook door eiseres erkend.
5.3
Vanwege bijzondere omstandigheden meent eiseres dat desondanks in dit geval toch een hogere compensatie toegekend dient te worden. Vanwege de door het UWV, achteraf bezien, ten onrechte opgelegde loonsanctie werd de transitievergoeding verschuldigd. Indien de onrechtmatige loonsanctie niet was opgelegd, had eiseres het dienstverband met de werknemer nog in 2019 kunnen beëindigen. In 2019 zou nog geen transitievergoeding zijn verschuldigd, omdat de Wnra pas per 1 januari 2020 in werking is getreden en pas vanaf die datum sprake was van toepasselijkheid van het civiele arbeidsrecht van het BW. Door de onterechte loonsanctie is de vervolgens wel verschuldigde transitievergoeding verder opgelopen. Pas in juni 2020 is bekend geworden dat er door eiseres ontslag mocht worden verleend. Eiseres kon daardoor niet eerder dan per 1 november 2020 het dienstverband beëindigen en diende dan ook tot die datum transitievergoeding te betalen aan werknemer. Eiseres stelt dat de gevolgen van de door het UWV ten onrechte opgelegde loonsanctie niet op haar zouden moeten worden afgewenteld.
5.4
De rechtbank legt deze grond van eiseres zo uit dat eiseres een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Op grond hiervan mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Artikel 7:673e, tweede lid, van het BW is dwingend geformuleerd. Een dergelijke bepaling kan niet worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid van de Awb. De rechtbank verwijst naar de recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023 (grote kamer). [3] Los van voornoemd artikel 3:4 van de Awb is in deze uitspraak bevestigd dat bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling een bepaling uit een wet in formele zin niet getoetst kan worden aan het evenredigheidsbeginsel (als algemeen rechtsbeginsel van ongeschreven recht). [4] Het BW is een wet in formele zin. Op grond van het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet is uitgesloten dat de rechter een bepaling van een wet in formele zin aan algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel, toetst. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan dit echter aanleiding geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dat is het geval indien die niet-verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. [5] Het gaat dus om de vraag óf de wetgever aan de specifieke omstandigheden van het geval heeft gedacht. Heeft de wetgever hier niet aan gedacht, dan is het mogelijk om de wet toch aan rechtsbeginselen en ongeschreven recht te toetsen. Dat wordt contra legem (tegen de wet) toetsing genoemd. Als de wetgever het specifieke geval wel onder ogen heeft gezien, dan is contra legem toetsing niet toegestaan. In dat geval zou rechterlijke toetsing van de wet de afweging van de wetgever namelijk doorkruisen. Dan geldt het toetsingsverbod wel.
Uit de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2022 [6] blijkt dat de wetgever de te compenseren transitievergoeding bewust heeft beperkt tot het einde van de wachttijd van twee jaar. Uit de door de CRvB in rechtsoverweging 7.4.5 aangehaalde Memorie van Toelichting leidt de rechtbank af dat de wetgever weloverwogen een maximering heeft aangenomen. Het specifieke geval waarbij meer transitievergoeding dient te worden betaald dan de transitievergoeding die is opgebouwd vanaf het begin van het dienstverband tot het moment dat de werknemer twee jaar ziek is, is daarmee verdisconteerd in de afwegingen van de wetgever. Een contra legem toetsing van artikel 7:673e, tweede lid, van het BW is dan niet toegestaan.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt.
5.5
De rechtbank merkt ten overvloede op dat het UWV met het bestreden besluit II een aanzienlijk deel van de door eiseres betaalde transitievergoeding heeft gecompenseerd, zodat een relatief klein bedrag niet is vergoed. Zoals ter zitting besproken, kan dit bedrag als schadepost in een schadeverzoek worden meegenomen. [7] Daarover wordt nog het volgende overwogen.
Omvang van het geding/schadevergoeding
6.1
Eiseres stelt recht te hebben op schadevergoeding. De rechtbank overweegt dat de gestelde schade niet voortvloeit uit het in dit geding beoordeelde besluit, maar is een gevolg van het (later herroepen) besluit om een loonsanctie op te leggen. Dit verzoek om schadevergoeding valt daarom buiten de omvang van dit geding.
6.2
Zowel in het bezwaarschrift als tijdens de hoorzitting heeft eiseres al verzocht om vergoeding van deze schade. Op basis van de gedingstukken en de behandeling ter zitting stelt de rechtbank vast dat het UWV heeft nagelaten om op dit verzoek te beslissen. Voor zover het UWV dit niet alsnog heeft gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat het UWV dit verzoek om schadevergoeding alsnog omgaand in behandeling zal nemen.

Conclusie en gevolgen

7.1
Aangezien het UWV in de beroepsfase bestreden besluit I heeft vervangen door bestreden besluit II en eiseres dus terecht bezwaar heeft gemaakt en beroep heeft ingesteld tegen de vaststelling van de compensatie op € 0,- ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten en te bepalen dat het door eiseres betaalde griffierecht moet worden vergoed.
7.2
De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Hoewel de zitting heeft plaatsgevonden nadat het UWV heeft besloten om alsnog compensatie te verlenen en het schadeverzoek buiten de omvang van dit geding valt, ziet de rechtbank toch aanleiding om proceskosten toe te kennen voor het verschijnen op de zitting door eiseres. Immers, als het UWV het schadeverzoek van eiseres wel tijdig in behandeling had genomen en daarop had beslist, was een zitting in deze procedure mogelijk niet nodig geweest.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, en mr. A.G.J.M. de Weert en mr. J.E.C. Vriends, leden, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 9 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:670
1. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd (…).
(…)
11. De termijn van twee jaren, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd:
(…)
c. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, of artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (…) heeft vastgesteld.
Artikel 7:673
1. De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
a. de arbeidsovereenkomst:
1° door de werkgever is opgezegd;
2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden; of
b. de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever:
1° door de werknemer is opgezegd;
2° op verzoek van de werknemer is ontbonden; of
3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werknemer niet aansluitend is voortgezet.
(…)
Artikel 7:673e
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2° van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
(…)
2. De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op de transitievergoeding in mindering mogen worden gebracht, met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, niet meer bedraagt dan het bedrag aan transitievergoeding dat, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, of, indien dat bedrag lager is, het bedrag aan loon als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, dat de werkgever gedurende dat tijdvak op grond van de arbeidsovereenkomst met de werknemer heeft betaald. Artikel 670, eerste lid, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.
3. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing, indien de werkgever op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst, die bij overeenkomst is beëindigd, door opzegging of door ontbinding zou zijn beëindigd.
(…)
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Voetnoten

1.De Wnra is op 1 januari 2020 in werking getreden.
3.ECLI:NL:RVS:2023:772, r.o. 9.5 en 9.6.
4.R.o. 9.7 tot en met 9.10.
5.R.o. 9.11 e.v.