ECLI:NL:CRVB:2021:1041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
18/3279 WIA-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding aan werkgeefster na onrechtmatig besluit van het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep van verzoekster, een B.V., tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een schadevergoedingsverzoek van verzoekster als gevolg van een onrechtmatig besluit van het Uwv van 12 januari 2017, dat leidde tot een loonsanctie. Verzoekster heeft gesteld dat zij schade heeft geleden tot een bedrag van € 22.274,06, inclusief een transitievergoeding, en heeft verzocht om vergoeding van deze schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het Uwv heeft de schadevergoeding en de verschuldigdheid van de wettelijke rente niet betwist.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv aansprakelijk is voor de schade die verzoekster heeft geleden door het onrechtmatige besluit. De Raad heeft eerder, op 5 juli 2019, al een uitspraak gedaan waarin het besluit van het Uwv werd vernietigd en het beroep van verzoekster gegrond werd verklaard. In de huidige uitspraak heeft de Raad de schade vastgesteld op € 22.274,06, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het herroepen besluit. Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn begroot op € 534,-. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van overheidslichamen bij het nemen van besluiten en de gevolgen van onrechtmatige besluiten voor betrokken partijen.

Uitspraak

18.3279 WIA-S

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoekster B.V.] te [vestigingsplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 mei 2021
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 mei 2018, 17/3797, in het geding tussen verzoekster en het Uwv.
De Raad heeft op 5 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2235, uitspraak gedaan in dit hoger beroep. Daarbij is bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoekster om vergoeding van schade.
Partijen hebben over en weer hun standpunten uiteengezet.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de hiervoor genoemde uitspraak van 5 juli 2019.
1.2.
Bij die uitspraak heeft de Raad onder meer de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van het Uwv van 13 juni 2017 vernietigd en het (loonsanctie)besluit van het Uwv van 12 januari 2017 herroepen. De Raad heeft daartoe overwogen dat het besluit tot het opleggen van de loonsanctie niet berust op een deugdelijke motivering en dat het Uwv ten onrechte aan verzoekster een loonsanctie heeft opgelegd.
2. Er is een schriftelijke uitwisseling van standpunten tussen partijen gevolgd. Verzoekster heeft gesteld dat zij schade heeft geleden tot een door haar berekend bedrag van € 22.274,06, waaronder een bedrag dat ziet op een transitievergoeding. Tevens is verzocht om vergoeding van wettelijke rente. Het Uwv heeft verzocht om een nadere onderbouwing van de geclaimde transitievergoeding. Nadat verzoekster een onderbouwing hiervan heeft verstrekt, heeft het Uwv kenbaar gemaakt hierover geen opmerkingen meer te hebben.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
3.2.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij het beantwoorden van de vraag of er voldoende aanleiding is om een gevraagde schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting moet zoeken bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is, in aansluiting op de artikelen 6:162 en 6:98 van het Burgerlijk Wetboek, vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit en dat vervolgens alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit, dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 18 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:446).
3.3.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een overheidslichaam dat een besluit neemt dat naderhand door de rechter wordt vernietigd wegens strijd met een wettelijke bepaling, een onrechtmatige daad begaat jegens degene die door dat besluit wordt getroffen. Daarmee is de schuld van het overheidslichaam in beginsel gegeven (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 27 augustus 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BE9369, BE9370 en BE9388). In deze zaak is niet in geschil dat het Uwv aansprakelijk is voor de schade die verzoekster als werkgeefster als gevolg van het – naar nu vaststaat: onrechtmatige – besluit van 12 januari 2017 heeft geleden, omdat zij op grond van dat besluit gedurende de periode van de loonsanctie, onder voortzetting van de arbeidsovereenkomst met werkneemster, haar betalingsverplichtingen jegens haar heeft moeten voortzetten.
3.4.
Verzoekster heeft verzocht om een schadevergoeding van € 22.274,06, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
Het Uwv heeft noch deze schadevergoeding, noch de verschuldigdheid van de wettelijke rente over dit bedrag, betwist.
4. Uit wat in 3.1 tot en met 3.5 is overwogen volgt dat de aan het Uwv toe te rekenen schade € 22.274,06 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2017, de datum van het herroepen besluit.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van verzoekster in deze schadeprocedure. De kosten worden begroot op € 534,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan verzoekster van schade tot een bedrag van € 22.274,06, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2017;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2021.