In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 maart 2023, wordt het beroep van een buitenlandse student tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De student, die tot medio augustus 2015 inwoner van India was, had zich in 2015 ingeschreven voor een masterstudie aan de Technische Universiteit Delft. Hij had collegegeld en levensonderhoudskosten betaald, maar de inspecteur weigerde de aftrek van scholingskosten voor de inkomstenbelasting, omdat de betaling vóór zijn inschrijving in Nederland had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de betaling van het collegegeld niet kan worden aangemerkt als een depotstorting, omdat het collegegeld verschuldigd was ten tijde van de betaling en noodzakelijk was voor de inschrijving aan de universiteit. De rechtbank concludeert dat de student geen recht heeft op aftrek van de scholingskosten en wijst het beroep af. Daarnaast heeft de student verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van zijn zaak. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn met zes maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van €500 toe, verdeeld over de bezwaarfase en de beroepsfase. De rechtbank veroordeelt de inspecteur en de Minister tot betaling van proceskosten en griffierecht aan de student.