ECLI:NL:RBZWB:2023:1518

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
BRE-21-5309
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake de aanslagen inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen voor de jaren 2015 t/m 2018

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 10 maart 2023, zijn de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen voor de jaren 2015 tot en met 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur eerder beslissingen had genomen over de aanslagen en dat de belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd om recht te hebben op een aftrekpost voor betaalde partneralimentatie. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat zijn verzoek om ambtshalve vermindering voor het jaar 2015 te laat is ingediend. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en wijst het verzoek om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/5309, 21/5310, 21/5311 en 21/5312
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 26 oktober 2021 waarbij de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard.
1.2.
De inspecteur heeft tegelijk met de uitspraken op bezwaar het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 afgewezen. De inspecteur heeft de daartegen gerichte bezwaren op 29 april 2022 afgewezen.
1.3.
Het beroep van belanghebbende is gericht tegen deze beslissingen.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur].
1.6.
Naar aanleiding van wat op de zitting is besproken is belanghebbende in de gelegenheid gesteld nadere stukken te overleggen. Na de zitting heeft belanghebbende stukken ingestuurd. De inspecteur heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op een aftrekpost in verband met door hem betaalde partneralimentatie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op deze aftrekpost
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank start in dat kader met een weergave van de gang van zaken. Daarna volgt de inhoudelijke beoordeling van de kwestie. [1] Dit is namelijk naar de indruk van de rechtbank het belangrijkste punt voor belanghebbende. Als laatste volgt pas de uitleg over de stappen die de rechtbank heeft gezet om tot die inhoudelijke beoordeling te komen.
De gang van zaken
2.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen IB/PVV over de jaren 2015 tot en met 2018 opgelegd. Belanghebbende is het niet eens met de hoogte van de aanslagen. Hij heeft in meerdere stukken de inspecteur verzocht om hem een aftrekpost voor alimentatie toe te staan. De inspecteur heeft de verschillende brieven steeds in behandeling genomen. Dat heeft ertoe geleid dat er door de inspecteur in een eerder stadium meerdere beslissingen zijn genomen. Eerder zijn ten aanzien van de jaren 2015, 2016 en 2017 uitspraken op bezwaar gedaan. Ook zijn de aanslagen IB/PVV 2015, 2016 en 2017 op (onder meer) 24 november 2020 verminderd omdat rekening is gehouden met door belanghebbende betaalde alimentatie. Daar heeft belanghebbende zich niet bij neergelegd. Aanleiding voor deze procedure is de brief van belanghebbende van 10 mei 2021, waarin hij wederom verzoekt om de aanslagen IB/PVV over 2015 tot en met 2018 ambtshalve te verminderen. Dit verzoek is op 26 oktober 2021 afgewezen. Belanghebbende heeft daarop op 28 november 2021 wederom een brief gestuurd aan de inspecteur met een herhaald verzoek om verlaging van de aanslagen. Hierop is op 29 april 2022 door de inspecteur gereageerd met afwijzingen.
Waarom heeft belanghebbende geen recht op aftrek in verband met betaalde partneralimentatie?
2.4.
Belastingplichtigen kunnen onder omstandigheden een aftrekpost krijgen als ze partneralimentatie verschuldigd zijn en betaald hebben. Als een belastingplichtige deze aftrekpost wil opvoeren, moet hij bewijzen dat hij voldoet aan de door de wet gestelde voorwaarden. Daarvoor is het onder andere van belang dat bepaald kan worden in welk jaar voor welk bedrag een beroep wordt gedaan op de aftrekpost.
2.5.
In het kader van deze procedure heeft belanghebbende (voor en na de zitting) gegevens overgelegd. Dit zijn onder meer mededelingen van beslaglegging, schuldenoverzichten van deurwaarders, correspondentie met advocaten, salarisstroken en mededelingen waaruit volgt dat belanghebbende inmiddels schuldenvrij is. De stukken hebben dagtekeningen in jaren die liggen tussen 2003 en 2022. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat belanghebbende de afgelopen jaren de nodige schulden heeft afgelost. Dit betreffen schulden aan:
- zijn ex-echtgenote in verband met alimentatie;
- de Belastingdienst; en
- kredietverstrekkers.
Uit de stukken valt niet af te leiden of en hoeveel belanghebbende in de jaren 2015 tot en met 2018 heeft betaald in verband met zijn alimentatieschuld. De stukken bieden daarvoor geen tot onvoldoende aanknopingspunten. Belanghebbende heeft ook onvoldoende toelichting gegeven waaruit de rechtbank kan afleiden hoe het zit. Daardoor voldoet belanghebbende niet aan zijn bewijslast. De rechtbank ziet dus geen aanleiding om de aanslagen verder te verlagen dan de inspecteur in een eerdere fase al heeft gedaan.
2.6.
De rechtbank overweegt specifiek nog ten aanzien van het verzoek voor 2015 dat belanghebbende te laat is met zijn verzoek om ambtshalve vermindering. Volgens de wet moet een verzoek om ambtshalve vermindering namelijk binnen vijf jaar zijn gedaan. Het verzoek wat hier aan de orde is, is op 10 mei 2021 gedaan. Dat is buiten deze termijn van vijf jaar. Voor het jaar 2015 is het dus ook om die reden terecht dat het verzoek is afgewezen.
Waarom komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling?
2.7.
De rechtbank staat hier stil bij de ontvankelijkheid van de door belanghebbende op 10 mei 2021 ingediende bezwaren. [2] Die lopen namelijk ook mee in deze procedure. Niet in geschil is dat ten aanzien van enkele jaren eerder een uitspraak op bezwaar is gedaan. [3] Voor de jaren waarin eerder is beslist heeft de inspecteur op 26 oktober 2021 dus uitspraken op bezwaar gedaan die wettelijk gezien niet kunnen. Er kan namelijk maar één keer op een bezwaar worden beslist. De niet-ontvankelijkverklaring voor die jaren is dus onterecht. Desalniettemin valt niet in te zien hoe vernietiging van die uitspraken belanghebbende in een betere positie zou kunnen brengen. [4] Tot een wijziging van de opgelegde aanslagen zou dat op zichzelf namelijk niet leiden. Ook zou dat ertoe leiden dat de beroepen van belanghebbende voor die jaren niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. [5]
Voor het jaar 2018 was belanghebbende te laat met zijn bezwaar. Niet bewezen is dat het bezwaar binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag is ingekomen bij de inspecteur. Ook is er geen goede reden aangevoerd waarom het bezwaar te laat is ingediend. Dat betekent dat het bezwaar over 2018 terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.8.
De rechtbank heeft zich toch kunnen richten op de inhoudelijke kwestie. Met de inspecteur en belanghebbende is op zitting besproken dat belanghebbende behoefte heeft aan een inhoudelijke beoordeling van zijn zaak. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat belanghebbende met zijn beroepschrift van 28 november 2021 rechtstreeks beroep heeft willen instellen tegen de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering. Gelet op de uitlatingen van de inspecteur ter zitting is deze ook akkoord met een inhoudelijke behandeling. De rechtbank heeft dan ook in deze procedure in de vorm van een rechtstreeks beroep een oordeel kunnen vellen over de afwijzingen van de ambtshalve verminderingen, met inachtneming van de brieven van de inspecteur van 29 april 2022. Zoals hiervoor is uitgelegd, heeft belanghebbende inhoudelijk geen gelijk gekregen.

3.Conclusie en gevolgen

3.1.
Belanghebbende krijgt ongelijk. De beroepen tegen de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering zijn ongegrond. De rechtbank verklaart verder ook de beroepen tegen de niet-ontvankelijkverklaringen ongegrond gelet op de omstandigheid dat er geen vernietiging van de tweede uitspraken op bezwaar is vereist. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 10 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Die inhoudelijke beoordeling is gebaseerd op de verzoeken om ambtshalve vermindering van belanghebbende.
2.Waarop is beslist in de brieven van 26 oktober 2021.
3.Dat zijn de jaren 2015 tot en met 2017.
5.Want dan zou de brief van belanghebbende van 10 mei 2021 als beroepschrift tegen de oorspronkelijke uitspraken op bezwaar moeten worden aangemerkt. Die brief is ruim buiten de geldende termijnen ingediend, waarvoor geen reden is gegeven.