ECLI:NL:RBZWB:2023:1486

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
21/5936
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag dividendbelasting aan een in de VS gevestigde trust

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2023, wordt het beroep van een in de Verenigde Staten gevestigde trust tegen een naheffingsaanslag in de dividendbelasting beoordeeld. De trust, die de status van vrijgesteld pensioenfonds heeft, kocht in 2015 3.000.000 aandelen in een Nederlandse NV. De rechtbank oordeelt dat de trust niet de opbrengstgerechtigde is van de dividenden, omdat de werkelijke levering van de aandelen pas één dag na de record date plaatsvond. Hierdoor is de inspecteur terecht overgegaan tot het opleggen van de naheffingsaanslag dividendbelasting. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5936

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats] (Verenigde Staten), belanghebbende,
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 november 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2015 een naheffingsaanslag in de dividendbelasting opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift een nader stuk ingediend. De inspecteur heeft drie nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur: [inspecteur] en [inspecteur]. De gemachtigde van belanghebbende is met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

Feiten

2. Belanghebbende is een in de Verenigde Staten van Amerika (VS) gevestigde trust.
2.1.
In 2011 is er een opinie afgegeven door de [X] ([X]) betreffende de status van belanghebbende in de VS als een vrijgesteld pensioenfonds. Volgens de opinie van de [X] voldeed de trust aan de formele vereisten voor de vrijstelling van section 401 (a) van de Internal Revenu Code. Met betrekking tot het jaar 2015 heeft de [X] – op basis van de haar bekende informatie – een certificaat afgegeven waarin deze status is (her)bevestigd. Belanghebbende heeft in de VS aangifte gedaan middels een ‘Form 5500’. In de aangifte 2015 deed belanghebbende aangifte als een ‘one-participant plan’.
2.2.
Belanghebbende heeft vanaf 2012 verschillende aandelenrekeningen bij [aandelenrekeningen] ([aandelenrekeningen]). [aandelenrekeningen] is een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde inter-dealer broker. [NV 1] ([NV 1]) is de sub-custodian voor de rekening van belanghebbende bij [aandelenrekeningen].
2.3.
Volgens overzichten van [aandelenrekeningen] koopt belanghebbende op 6 augustus 2015 3.000.000 aandelen [NV 2] en zou de levering ([X]) van de aandelen hebben plaatsgevonden op 10 augustus 2015. Op 17 augustus 2015 stelt [NV 2] een interim dividend van 0,24 euro per aandeel betaalbaar voor alle aandeelhouders aan het einde van de handelsdag op de record date van 10 augustus 2015.
2.4.
Op de verstrekte overzichten met transactiedata afkomstig van de custodian [NV 1] staat dat de werkelijke levering ([X]) van de aandelen plaatsvond op 11 augustus 2015.
2.5.
Op de ‘[X]’ van de rekening van belanghebbende bij [aandelenrekeningen] is te zien dat op 20 augustus 2015 een bedrag wordt bijgeschreven op de rekening van belanghebbende dat gelijk is aan het dividend minus 15% dividendbelasting dat op de [NV 2] aandelen zou zijn betaald als belanghebbende de aandeelhouder was geweest op record date. Deze bijschrijving wordt door [aandelenrekeningen] op de [X] omschreven als “[omschrijving]”.
2.6.
Op 8 september 2015 is namens belanghebbende door de gevolmachtigde Goal (gevolmachtigde) een verzoek om teruggaaf dividendbelasting ingediend. In dit verzoek wordt € 108.000 dividendbelasting teruggevraagd die volgens het verzoek zou zijn ingehouden ten laste van belanghebbende ter zake van het dividend dat op 17 augustus 2015 door [NV 2] betaalbaar zou zijn gesteld.
2.7.
Op 1 december 2020 is de naheffingsaanslag opgelegd van € 108.000 en de belastingrentebeschikking van € 18.008.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag dividendbelasting terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag dividendbelasting 2015 terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
5. Belanghebbende stelt in haar reactie op het verweerschrift dat in de procedure niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken door de inspecteur zijn overgelegd. Daarop heeft de inspecteur gereageerd met het toezenden van de teruggaafbeschikking. De nog ontbrekende stukken bestaan dan volgens belanghebbende uit stukken die betrekking hebben op de bijzondere overeenkomst met de gevolmachtigde op grond waarvan die namens belanghebbende teruggaafverzoeken dividendbelasting kon indienen, alsmede de daarmee samenhangende correspondentie. De rechtbank vat deze beroepsgrond op dat er in zoverre sprake zou zijn van schending van artikel 8:42, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De inspecteur stelt dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn ingebracht.
5.1.
Op grond van artikel 8:42 van de Awb moet het bestuursorgaan, in dit geval de inspecteur, alle op de zaak betrekking hebbende stukken indienen. Op de zaak betrekking hebbende stukken zijn alle stukken die het bestuursorgaan ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [1] De verplichting op grond van artikel 8:42 van de Awb ziet (alleen) op stukken die op de zaak betrekking hebben. De inspecteur heeft ter zitting gemotiveerd bestreden dat er een bijzondere overeenkomst is tussen hem en de gevolmachtigde. Belanghebbende deed normaliter teruggaafverzoeken via de [NV 1] en er is dus niet meer dan dit teruggaafverzoek, de in dat verband overgelegde correspondentie en de daarop volgende beschikking, aldus de inspecteur. Belanghebbende heeft na de toegezonden teruggaafbeschikking niet meer gereageerd dat er nog steeds stukken ontbreken. De rechtbank acht het aannemelijk dat er geen stukken ontbreken en is van oordeel dat artikel 8:42 van de Awb niet is geschonden.
Is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd?
6. Belanghebbende stelt dat zij het dividend heeft verkregen en de opbrengstgerechtigde is. De inspecteur voert aan dat belanghebbende niet de opbrengstgerechtigde is, omdat er sprake is van een ‘late [X]’.
6.1.
Artikel 1 van de Wet op dividendbelasting 1965 (Wet DB) bepaalt dat dividend wordt geheven van degenen die gerechtigd zijn tot de opbrengst van aandelen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet de opbrengstgerechtigde is van de dividenden. De rechtbank acht het– gelet op de informatie van de custodian – aannemelijk dat de aandelen zijn gesetteld op 11 augustus 2015 en dit is één dag na de ‘record date’. De rechtbank hecht in dat kader meer waarde aan de informatie van de custodian dan aan de informatie van [aandelenrekeningen] waaruit volgens belanghebbende een andere [X] date volgt. De inspecteur heeft dan ook terecht de naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd aan belanghebbende.
6.2.
Doordat belanghebbende niet rechtstreeks gerechtigd is tot de dividenden kan haar beroep op artikel 10 van de Wet DB eveneens niet slagen.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag dividendbelasting en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. drs. J.H. Bogert en mr. A. Laghmouchi, leden, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 9 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1107.