2.5.In de VSO is onder andere het volgende opgenomen:
“3. Omschrijving van het geschil/de onzekerheid
(…)
Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 33 417, BNB 1998/409 - veelal aangeduid als het Baksteenarrest - kan een voorziening worden gevormd als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
• De oorsprong-eis
• De toerekening-eis
• De redelijke mate van zekerheid-eis
Het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 26 februari 2020, nr. 2019-129344, alsmede het memo van de Belastingdienst van 21 september 2016 (V-N 2016/57.9) geven de visie van Partij B weer over de invulling van de voorwaarden voor de vorming van de onderhoudsvoorziening.
Het besluit van 26 februari 2020 is een actualisering van het besluit van 6 augustus 2010, nr. DGB2010/3706M. Met de tekstuele aanpassingen zijn inhoudelijk geen wijzigingen beoogd.
Partijen verschillen van mening over de uitleg en toepassing van de hierboven opgenomen eisen.
Partij B is onder andere het volgende van mening:
"Een voorziening groot onderhoud is gerechtvaardigd als de toekomstige, aftrekbare onderhoudsuitgaven waarvoor de voorziening wordt gevormd in het jaar waarin de onderhoudswerkzaamheden worden verricht, naar verwachting en verhoudingsgewijs aanzienlijk zullen zijn."
Dat leidt onder omstandigheden tot de volgende conclusie:
'Het is mogelijk dat de (toekomstige) onderhoudsuitgaven voor panden of (het) vastgoedcomplex(en) zich op ondernemingsniveau al gelijkmatig verdelen over de jaren. Op grond van dergelijke feiten en omstandigheden is er binnen goed koopmansgebruik geen rechtvaardiging voor de vorming van een voorziening groot onderhoud" (besluit 26 februari 2020, nr. 2019-129344).
In het Memo van de Belastingdienst van 21 september 2016 (V-N 2016/57.9) had de Belastingdienst op basis van dezelfde uitgangspunten een zelfde uitwerking gegeven. De onderbouwing van de standpunten van Partij B zullen uitgebreid worden toegelicht in het verweerschrift.
Partij A is van mening dat:
"Goed koopmansgebruik niet eist dat de vorming van een onderhoudsvoorziening op grond van de toerekening-eis en oorsprong-eis slechts mogelijk is indien de onderhoudsuitgaven in enig jaar substantieel afwijken van de normale omvang van de onderhoudsuitgaven van Partij A op ondernemingsniveau(piek-vereiste). In het Baksteen-arrest van de Hoge Raad wordt niet gesproken over een dergelijk piek-vereiste. Het piek-vereiste past ook niet bij het karakter van de onderhoudsvoorziening. Het karakter van een voorziening is juist dat de toekomstige uitgaven aan de jaren worden toegerekend die tot die toekomstige uitgaven leiden (toerekening aan
slijtage/gebruik nu), hetgeen volledig in overeenstemming is met goedkoopmansgebruik. Het doel van de voorziening betreft niet de egalisatie van kosten, dat is slechts een consequentie daarvan. Het is partij A onduidelijk met welk beginsel van goedkoopmansgebruik er strijdigheid zou bestaan, indien een onderhoudsvoorziening wordt gevormd bij de aanwezigheid van een gelijkmatige verdeling van onderhoudsuitgaven voor panden over de jaren op ondernemingsniveau. De onderbouwing van de standpunten van Partij A zullen uitgebreid worden toegelicht in het beroepschrift. Voorgaande passage betreft een beknopte samenvatting van standpunt van Partij A en kan in het beroepschrift worden aangevuld of uitgebreid waar Partij A dit nodig acht."
In het kader van bovenstaande geschil stellen Partijen in deze vaststellingsovereenkomst vast wat de hoogte van de onderhoudsvoorziening is indien:
a. de rechter van mening is dat geen rekening dient te worden gehouden met het standpunt van Partij B zoals hiervoor omschreven in onderdeel 3 van deze overeenkomst;
b. de rechter van mening is dat wel rekening dient te worden gehouden met het standpunt van Partij B zoals hiervoor omschreven in onderdeel 3 van deze overeenkomst.
Aldus kan een zuivere rechtsvraag worden voorgelegd, waarbij de rechter zich niet behoeft uit te laten over de feitelijke hoogte van de onderhoudsvoorziening in 2016.
(…)
7. Gevolgen
(…)
Tussen Partijen bestaat overeenstemming over de hoogte van de voorziening voor planmatig onderhoud indien:
a. de rechter in hoogste instantie van mening is dat geen rekening dient te worden gehouden met het standpunt van Partij B zoals omschreven in onderdeel 3 van deze overeenkomst. De voorziening voor planmatig onderhoud bedraagt in dit geval op 31 december 2016 € 54.287.525;
b. de rechter in hoogste instantie van mening is dat wel rekening dient te worden gehouden met het standpunt van Partij B zoals omschreven in onderdeel 3 van deze overeenkomst. De voorziening voor planmatig onderhoud op 31 december 2016 mag dan worden gesteld op € 280.000. Partij A heeft aangegeven om in dat geval de voorziening geheel te laten vrijvallen in de aangifte Vpb 2016, aangezien de jaarlijkse administratieve lasten voor partij A te hoog worden in verhouding tot de hoogte van de te vormen voorziening planmatig onderhoud. Conform het rapport wordt de voorziening per ultimo 2016 dan terug gebracht naar nul.”