ECLI:NL:RBZWB:2023:1404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_1799
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inhouding op bijstandsuitkering op basis van Belgische gezinsbijslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de inhouding van € 291,63 op haar bijstandsuitkering beoordeeld. Eiseres ontvangt sinds juli 2017 een bijstandsuitkering van Werkplein Hart van West-Brabant, en heeft vier kinderen waarvoor zij Belgische gezinsbijslag ontvangt. Werkplein heeft op basis van de ontvangen Belgische gezinsbijslag een bedrag van € 291,63 per maand ingehouden op de bijstandsuitkering van eiseres, omdat dit bedrag hoger is dan de Nederlandse kinderbijslag waar zij recht op zou hebben.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze inhouding en stelt dat Werkplein een onjuiste rekenmethode hanteert. De rechtbank heeft vastgesteld dat Werkplein ten onrechte het bedrag van € 291,63 in mindering heeft gebracht, en dat dit bedrag in werkelijkheid € 134,58 per maand had moeten zijn. De rechtbank oordeelt dat Werkplein de Belgische gezinsbijslag niet correct heeft verrekend met de Nederlandse kinderbijslag, en dat eiseres recht heeft op het verschil tussen de ingehouden bedragen en het juiste bedrag.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van Werkplein en verklaart het beroep gegrond. Werkplein wordt verplicht om het teveel ingehouden bedrag van € 314,10 aan eiseres terug te betalen, en moet ook het griffierecht en de proceskosten vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen bij het vaststellen van bijstandsuitkeringen en de verwerking van buitenlandse gezinsbijslag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1799 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J. de Haan),
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant(Werkplein), verweerder,
(gemachtigde: mr. C.A. den Ottelander).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de maandelijkse inhouding van een bedrag van € 291,63 op haar uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
Met het besluit van 17 november 2020 houdt Werkplein met ingang van 1 november 2020 dit bedrag in. Met het bestreden besluit van 17 maart 2021 op het bezwaar van eiseres is Werkplein bij dat besluit gebleven.
Werkplein heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van Werkplein.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
Eiseres ontvangt sinds juli 2017 van Werkplein een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Zij heeft vier kinderen: [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] . De ex-partner van eiseres werkt in België en daardoor krijgt eiseres voor deze kinderen Belgische gezinsbijslag.
Met het besluit van 17 november 2020 houdt Werkplein maandelijks een bedrag van
€ 291,63 op de bijstandsuitkering van eiseres in. Dit is het bedrag dat eiseres meer aan gezinsbijslag uit België ontvangt dan waarop zij recht zou hebben bij alleen aanspraak op Nederlandse kinderbijslag en kindgebonden budget (gezinsbijslag).
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
Werkplein heeft dit bezwaar met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Werkplein is voor de bedragen die eiseres aan Belgische gezinsbijslag ontvangt, uitgegaan van de betalingsattesten van Infino Vlaanderen van 8 september 2020. Voor de bedragen aan Nederlandse gezinsbijslag is Werkplein uitgegaan van de bedragen die vermeld zijn in de brief van de Svb van 9 juli 2020.
Uit deze brief van de Svb blijkt dat er voor [naam kind 1] over het tweede kwartaal 2020 recht bestond op aanvullende Nederlandse kinderbijslag. De Belgische gezinsbijslag voor [naam kind 1] is daarom niet als inkomen aangemerkt. Buitenlandse gezinsbijslag wordt namelijk niet in mindering gebracht op een bijstandsuitkering voor zover die niet hoger is dan de Nederlandse gezinsbijslag.
Voor [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] bestond er over het tweede kwartaal 2020 geen recht op aanvullende Nederlandse gezinsbijslag, omdat de Belgische gezinsbijslag hoger was. Dat meerdere – omgerekend € 291,63 per maand – merkt Werkplein aan als inkomen en dat brengt hij op de bijstandsuitkering van eiseres in mindering.

Beroepsgronden

Eiseres stelt dat zij van de Svb per kwartaal een bedrag aan Nederlandse kinderbijslag ontvangt. Dat is het bedrag dat overblijft na verrekening van de Belgische gezinsbijslag met de Nederlandse. Werkplein houdt er een heel andere rekenmethode op na. Werkplein verrekent de verschillen in bedragen waar eiseres naar Nederlands en Belgisch recht aanspraak op zou hebben, zonder rekening te houden met de tussenkomst van de Svb.
Ondanks de uitleg van eiseres en de Svb dat zij niet meer kinderbijslag ontvangt dan de gemiddelde Nederlander, blijft Werkplein stellen dat eiseres meer gezinsbijslag krijgt dan zij naar Nederlands recht zou moeten krijgen. Eiseres ontvangt in totaal aan Belgische en Nederlandse gezinsbijslag echter niet meer dan waarop zij naar Nederlands recht aanspraak zou maken. Omdat Werkplein een deel van de Belgische gezinsbijslag als inkomen aanmerkt, ontvangt eiseres minder dan waarop zij naar Nederlands recht aanspraak zou maken. Eiseres verwijst naar de berekening van de Svb van 23 april 2021.
Eiseres stelt dat het onderzoek en de besluitvorming van Werkplein niet zorgvuldig zijn geweest. Er is geen gedegen onderzoek gedaan naar alle relevante feiten en af te wegen belangen.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De vraag die de rechtbank moet beoordelen is of Werkplein op goede gronden met ingang van 1 november 2020 maandelijks een bedrag van € 291,63 op de bijstandsuitkering van eiseres in mindering brengt.
Ter zitting is gebleken dat Werkplein over de bijstandsuitkering van eiseres op 21 oktober 2022 opnieuw een besluit heeft genomen. Dat besluit ziet op de periode met ingang van januari 2021. De in deze procedure te beoordelen periode betreft daarom uitsluitend de maanden november en december 2020. Het gaat daarmee om een totaalbedrag van € 583,26 (2 x € 291,63) dat over deze maanden in mindering is gebracht op de bijstandsuitkering van eiseres.
Werkplein brengt voormeld bedrag in mindering op de uitkering van eiseres, omdat zij Belgische gezinsbijslag ontvangt, die Werkplein deels – voor zover dat de aanspraak op Nederlandse gezinsbijslag overstijgt – aanmerkt als inkomen.
Artikel 31 van de PW bepaalt dat kinderbijslag en tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen niet tot de middelen – en daarmee niet tot het inkomen – wordt gerekend. Met kinderbijslag wordt de kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) bedoeld. Dit volgt uit artikel 2 van de PW.
Gelet op deze artikelen brengt Werkplein naar het oordeel van de rechtbank terecht de Belgische gezinsbijslag op de bijstandsuitkering van eiseres in mindering, voor zover die meer bedraagt dan de Nederlandse gezinsbijslag. De Belgische gezinsbijslag kan niet worden aangemerkt als kinderbijslag op grond van de AKW, is daarmee niet uitgesloten van het middelenbegrip en kan daarom niet buiten beschouwing worden gelaten. Dit volgt ook uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
Eiseres betwist dat de Belgische gezinsbijslag meer is dan de Nederlandse. Zij verwijst daarvoor naar informatie van de Svb, zoals de brief met berekening van 23 april 2021.
Zoals eiseres ook stelt hanteert de Svb een andere berekeningswijze. Dat komt naar het oordeel van de rechtbank omdat de Svb alleen beoordeelt of hij kinderbijslag moet aanvullen. De rechtbank leest de berekening van de Svb van 23 april 2021 zo dat als het bedrag aan Belgische gezinsbijslag hoger is dan de Nederlandse gezinsbijslag, dan hetzelfde bedrag aan ‘Totaal België’ wordt aangehouden als het ‘Totaal Nederland’, zodat de ‘Aanvulling Nederland’ op nihil uitkomt. Dat zegt echter niets over het daadwerkelijke bedrag dat aan Belgische gezinsbijslag is ontvangen. Deze bedragen worden in de berekening van de Svb niet genoemd. De daadwerkelijke bedragen aan Belgische gezinsbijslag volgen uit de brief van de Svb van 14 januari 2021. Daarin wordt opgesomd wat het totaalbedrag is aan gezinsbijslag waarop in Nederland recht bestaat en het totaalbedrag aan Belgische gezinsbijslag, waarop recht bestaat. De rechtbank stelt vast dat de bedragen aan Belgische gezinsbijslag andere bedragen zijn dan die in de brief van
23 april 2021 worden genoemd. Uit de brief van de Svb van 28 december 2020, de attesten van Infino van 8 september 2020 en het attest van betaling van Infino van 29 mei 2020 volgt ook wat eiseres daadwerkelijk aan Belgische gezinsbijslag heeft ontvangen.
De brief van de Svb van 11 januari 2021, die eiseres in beroep heeft overgelegd, waarin staat dat zij vanuit Nederland niet meer kinderbijslag verdient dan de gemiddelde Nederlander acht de rechtbank niet juist. Overigens staat in die brief ook: ‘De Nederlandse kinderbijslag plus de kindgebonden budget is een lager bedrag dan het totale Belgische bedrag voor die kinderen.’
De rechtbank is voorts van oordeel dat de berekening van Werkplein niet juist is. Artikel 31 van de PW bepaalt dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of
het gezinbeschikt of redelijkerwijs kan beschikken. De rechtbank is daarom van oordeel dat Werkplein het
gezinsinkomenhad dienen vast te stellen en dat in mindering had moeten brengen op de bijstandsuitkering van eiseres. Dit betekent dat in dit geval het gezinsinkomen het recht op Belgische gezinsbijslag voor alle kinderen voor zover dat meer bedraagt dan het recht op Nederlandse gezinsbijslag voor die kinderen, betreft. Over de in geding zijnde maanden (november en december 2020) bestond – volgens de informatie van de Svb van 14 januari 2021 – voor alle kinderen van eiseres recht op een bedrag van € 1.027,08 aan Belgische gezinsbijslag per maand. De rechtbank heeft voor de berekening van dit bedrag de bedragen per kind per maand bij elkaar opgeteld (€ 33,25 + € 316,02 + € 236,07 + € 141,74 = € 1.027,08). Voor alle kinderen bestond per maand een bedrag van omgerekend € 892,50 op Nederlandse gezinsbijslag. € 2.677,50 betreft het totaal aan kindgebondenbudget en kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 2020, gedeeld door drie, is € 892,50. Dat betekent dat er sprake was van een inkomen van
€ 134,58 per maand (€ 1.027,08 - € 892,50).
De door Werkplein ter zitting genoemde uitspraak van de CRvB van 3 augustus 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:190) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Zij acht de situatie in die uitspraak en de daarin voorliggende rechtsvraag namelijk niet vergelijkbaar met onderhavige situatie.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank komt tot de slotsom dat Werkplein ten onrechte over de maanden november en december 2020 een bedrag van € 291,63 in mindering heeft gebracht op de bijstandsuitkering van eiseres. Dat had een bedrag van € 134,58 per maand moeten zijn.
De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het het maandelijkse bedrag aan inhouding betreft en zal het beroep gegrond verklaren.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf een beslissing en bepaalt dat over de maanden november en december 2020 maandelijks € 134,58 op de bijstandsuitkering van eiseres wordt ingehouden. Werkplein dient het verschil tussen dit maandelijkse bedrag en de reeds ingehouden maandelijkse bedragen van € 291,63 aan eiseres na te betalen. Dit is een bedrag van € 314,10 (€ 157,05 x 2). De rechtbank zal het bestreden besluit dus in zoverre vernietigen en de uitspraak komt in zoverre in plaats van het bestreden besluit.
Omdat het beroep gegrond is moet Werkplein het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Werkplein moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,00 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 maart 2021 voor zover het het daarin genoemde maandelijkse bedrag aan inhouding betreft;
- herroept in zoverre het besluit van 17 november 2020;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bepaalt dat Werkplein het griffierecht van € 49,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt Werkplein tot betaling van € 1.674,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier op 2 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 2
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
b. kinderbijslag: kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet;
Artikel 19.
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Artikel 31
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
b. kinderbijslag ontvangen ten behoeve van zijn in of buiten Nederland woonachtige kinderen;
d. tegemoetkomingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
Artikel 32
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 2 januari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:202) en van