ECLI:NL:CRVB:2018:202
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstand en terugvordering in verband met Belgische kinderbijslag voor meerderjarige kinderen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 19 december 2008 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), was in geschil met het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam over de herziening van haar bijstand. Het college had besloten om de bijstand van appellante te herzien en een bedrag van € 12.678,62 terug te vorderen, omdat zij Belgische kinderbijslag had ontvangen voor haar twee kinderen die inmiddels meerderjarig waren. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of de ontvangen Belgische kinderbijslag als inkomen moest worden aangemerkt in de zin van artikel 31 van de WWB. De Raad oordeelde dat de Belgische kinderbijslag, die appellante ontving voor haar kinderen vanaf hun achttiende levensjaar, niet als middelen in de zin van de WWB kon worden aangemerkt. Dit omdat de kinderen niet meer in de bijstand van appellante waren begrepen. De Raad concludeerde dat er geen grondslag was voor de herziening van de bijstand en dat het college niet bevoegd was om de bijstand terug te vorderen over de maanden waarin appellante deze kinderbijslag ontving.
De Raad heeft het bestreden besluit van het college vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de kinderbijslag die in de maand van de achttiende verjaardag van de kinderen is ontvangen. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 3.006,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.