ECLI:NL:RBZWB:2023:1325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3252
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een boete opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een boete wegens overtreding van de Meststoffenwet beoordeeld. Eiseres, een varkenshouderij, had in 2018 meer dierlijke meststoffen gebruikt dan toegestaan. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had eerder een boete opgelegd van € 26.806,10, na een eerdere boetebeschikking van € 39.669,90. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze boete, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar door de minister. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als de minister vertegenwoordigd waren.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht een boete heeft opgelegd, maar dat deze boete gematigd moet worden vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien de procedure langer dan twee jaar heeft geduurd. De rechtbank past een matiging van 5% per half jaar toe op het oorspronkelijke boetebedrag, wat resulteert in een nieuwe boete van € 25.319,77. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De rechtbank benadrukt dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld in de besluitvorming, ondanks de vergaande verlaging van de boete.

De uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige besluitvorming en de naleving van redelijke termijnen in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken met een punitief karakter.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3252

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde boete wegens overtreding van de Meststoffenwet in het jaar 2018.
1.1
Met het bestreden besluit van 18 mei 2022 op het bezwaar van eiseres heeft de minister het boetebedrag gematigd ten opzichte van de oorspronkelijke boetebeschikking van 3 maart 2021 tot een bedrag van € 26.806,10.
1.2
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen voor eiseres [naam eiseres] , vennoot, en de gemachtigde. Als deskundige namens eiseres was aanwezig ir. A.H.J. van der Putten. Voor de minister zijn verschenen mr. A.H. Spriensma-Heringa, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en [naam inspecteur] , inspecteur bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Feiten
2. Eiseres heeft een varkenshouderij aan de [adres] 22 te [plaatsnaam] met in 2018 57,85 hectare gras- en bouwland.
2.1
Op 6 maart 2018 en 3 mei 2019 vinden er controles plaats op het bedrijf van eiseres. De inspecteurs van de NVWA constateren daarbij dat de boekhouding niet goed is bijgehouden en dat eiseres in 2018 meer dierlijke meststoffen heeft gebruikt dan is toegestaan.
2.2
Op 8 oktober 2020 stuurt de minister aan eiseres het voornemen om een boete op te leggen van in totaal € 252.191,50. De voorgenomen boete is samengesteld uit bedragen voor het overtreden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen, de stikstofgebruiksnorm en de fosfaatgebruiksnorm (boetebedrag: € 178.783,50), het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht (€ 66.000,00), het niet bijhouden van een inzichtelijke administratie van het mest scheiden (€ 200,00) en het niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie (€ 300,00).
2.3
Op 16 november 2020 dient eiseres een zienswijze in waarin zij ontkent dat er sprake is van overtredingen.
2.4
Op 3 maart 2021 neemt de minister een boetebesluit. De boete wegens overschrijding van de gebruiksnormen wordt vastgesteld op € 30.374,00 en voor het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht op €12.551,00. Wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn worden deze boetes verder gematigd tot respectievelijk € 27.874,00 en € 11.295,90. De boetes wegens het niet voldoen aan het bijhouden van een inzichtelijke en waarheidsgetrouwe administratie blijven onverkort in stand. Het totaal van de boetes komt uit op € 39.669,90.
2.5
Op 12 april 2021 dient eiseres bezwaar in tegen het boetebesluit. Ter aanvulling dient eiseres een notitie in van ir. A.H.J. van der Putten, opgesteld op 14 mei 2021.
2.6
Op 18 mei 2022 neemt de minister een beslissing op bezwaar, waarbij het bezwaar gedeeltelijk gegrond wordt verklaard. De boetes worden verlaagd naar respectievelijk € 20.445,30 en € 5.860,80. De boetes voor de administratieve overtredingen blijven in stand, zodat de totale boete uitkomt op € 26.806,10.
2.7
Op 27 juni 2022 dient eiseres beroep in tegen dit besluit.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht een boete heeft opgelegd wegens overtreding van de Meststoffenwet.
3.1
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en zal het boetebedrag matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2
Uit het verslag van de hoorzitting in de bezwaarfase blijkt dat het bezwaar niet was gericht tegen de gestelde administratieve overtredingen. Uit het beroepschrift blijkt niet dat het beroep daar wel tegen is gericht. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de administratieve overtredingen en de daarvoor opgelegde bestuurlijke boetes geen deel uit maken van het geschil tussen eiseres en de minister.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie zoals deze boete
bestaat slechts voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend. In de Meststoffenwet is in artikel 51 opgenomen dat de minister van Economische Zaken (nu: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) een bestuurlijke boete kan opleggen ter zake van overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet.
4.2
In artikel 7 van de Meststoffenwet staat dat het verboden is in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen. Dit verbod geldt niet, indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen én de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen niet overschrijdt. Dat staat in artikel 8 van de Meststoffenwet.
Bewijslastverdeling en toetsing
5. Zoals wordt overwogen in vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), gaan de artikelen 7 en 8 van de Meststoffenwet uit van een algeheel verbod op het op of in de bodem brengen van meststoffen. Om een geslaagd beroep op de opheffing van het verbod te kunnen doen, ligt het op de weg van degene die de meststoffen op of in de bodem brengt of laat brengen om feiten te stellen en materiaal aan te dragen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of aannemelijk is dat de gebruiksnormen niet door hem zijn overschreden. De weg waarlangs dit geschiedt ligt in zoverre vast dat de wet niet alleen regelt aan de hand van welke elementen wordt bepaald hoeveel stikstof of fosfaat op of in de bodem is gebracht, maar bovendien de agrariër de verplichting oplegt om, mede ten behoeve daarvan, bepaalde gegevens over de meststoffenhuishouding van het landbouwbedrijf te administreren. Dit laat onverlet dat de minister, indien hij een bestuurlijke boete wil opleggen, op basis van concrete feiten en omstandigheden dient aan te tonen dat de overtreding is begaan. [1]
5.1
De minister heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het overtreden van de Meststoffenwet. Omdat de boete is aan te merken als een sanctie met een punitief karakter, dient de rechtbank het bestreden besluit vol te toetsen.
Zijn de gebruiksnormen in 2018 overschreden?
6. De minister heeft voor 2018 de gebruiksnorm dierlijke mest van eiseres berekend op 9.835 kg, de stikstofgebruiksnorm op 12.971 kg en de fosfaatgebruiksnorm op 2.893 kg. Deze gebruiksnormen zijn niet in geschil.
De rechtbank begrijpt dat de minister ervan uitgaat dat in 2018 de beginvoorraad varkensdrijfmest en de eindvoorraad varkensdrijfmest op het bedrijf van eiseres gelijk waren en dat ook de gehaltes fosfaat en stikstof gelijk waren. [2] Dit uitgangspunt is niet in geschil.
De minister heeft verder berekend dat in 2018 de totale fosfaatproductie van eiseres 9.173 kg is geweest en de stikstofproductie 12.630 kg. [3] Ook dit is niet in geschil.
6.1
Het geschil spitst zich toe op de vraag hoeveel stikstof en fosfaat eiseres in 2018 heeft afgevoerd.
Eiseres heeft in 2018 varkensdrijfmest gescheiden door centrifuge. Uit de zeven vervoers-bewijzen dierlijke meststoffen (VDM’s) en de factuur van vervoerder [naam vervoerder] van
28 februari 2018 blijkt dat op 19 februari 2018 254,32 ton dikke fractie varkensmest met mestcode 43 is afgevoerd van het bedrijf van eiseres aan de [adres] 22 te [plaatsnaam] . De hoeveelheid afgevoerde varkensmest staat niet ter discussie.
Heeft de minister terecht besloten de analyseresultaten buiten beschouwing te laten?
6.2
Eiseres heeft een mengmonster laten nemen van deze zeven vrachten en laten analyseren door Eurofins Lab Zeeuws-Vlaanderen. Uit het analyserapport van Eurofins van 5 maart 2018 blijkt een concentratie van 28,1 kg fosfaat en 9,98 kg stikstof per ton dikke fractie.
Op de factuur van [naam vervoerder] staat in februari 2018 dat 2.145 m³ varkensdrijfmest is gescheiden.
6.3
De minister stelt dat het onmogelijk is dat eiseres op 18 februari 2018 2.145 ton varkensdrijfmest in voorraad had. [4] Volgens de eigen opgave van eiseres was de eindvoorraad varkensdrijfmest op 31 december 2017 1.100 ton. Als eiseres op 18 februari 2018 de varkensdrijfmest is gaan centrifugeren (zodat de varkensmest op 19 februari 2018 afgevoerd kon worden) dan gaat het - gerekend vanaf 1 januari 2018 - om 49 dagen van mestproductie. Uitgaande van een mestproductie van 1,286 m³ per vleesvarken per jaar en 2.944 vleesvarkens, komt de minister er op uit dat eiseres op 18 februari 2018 hooguit 1.628 ton varkensdrijfmest in voorraad kon hebben om te scheiden.
Daar komt bij dat de gemeten concentratie fosfaat en stikstof per ton dikke fractie hoog is, veel hoger dan de concentraties die in 2017 zijn aangenomen, terwijl eiseres haar bedrijfsvoering niet heeft veranderd.
De minister twijfelt daarom aan de herkomst van de varkensdrijfmest die op 18 februari 2018 is gescheiden. Voor de minister staat niet vast dat die 2.145 ton varkensdrijfmest (volledig) afkomstig is van het bedrijf van eiseres. De minister heeft de resultaten van de analyse van Eurofins daarom met toepassing van artikel 3, eerste lid, van de Meststoffenwet, buiten beschouwing gelaten.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft besloten de analyseresultaten van Eurofins niet te gebruiken bij de berekening van de hoeveelheden fosfaat en stikstof die eiseres heeft afgevoerd in 2018.
Eiseres heeft geen sluitende verklaring gegeven voor de op basis van de eigen administratie onmogelijk hoge hoeveelheid gescheiden varkensdrijfmest. [naam eiseres] heeft verklaard dat hij de voorraad varkensmest eind 2017 heeft vastgesteld met een peilstok en centimeter. [5] De rechtbank is het met de minister eens dat er geen goede reden is om van de door eiseres zelf opgegeven en op correcte wijze vastgestelde eindvoorraad 2017 / beginvoorraad 2018 af te wijken.
Bij de berekening hoeveel drijfmest eiseres op 18 februari 2018 wel op voorraad gehad zou kunnen hebben, heeft de minister ten voordele van eiseres gerekend met een mestproductie van 1,286 m³ per vleesvarken per jaar en 2.944 vleesvarkens, terwijl er feitelijk op
18 februari 2018 maar 2.812 vleesvarkens waren en [naam eiseres] zelf spreekt van een mestproductie van 1 m³ per vleesvarken per jaar. [naam eiseres] heeft ook verklaard dat het centrifugeren van de drijfmest ‘een lange dag’ heeft geduurd, wat past bij de stelling van de minister dat [naam vervoerder] op 18 februari 2018 begonnen zal zijn met de mestscheiding, zodat de dikke fractie op 19 februari 2018 afgevoerd kon worden.
6.5
De minister had dus gegronde redenen om te twijfelen aan de herkomst van de afgevoerde en geanalyseerde mest. Nu niet aannemelijk is dat alle gescheiden mest afkomstig is van het bedrijf van eiser en dat mogelijk consequenties heeft voor de samenstelling van de gescheiden en afgevoerde mest en daarmee voor de analyseresultaten, hoefde de minister niet van de analyseresultaten uit te gaan. Onzeker is immers of deze een representatief resultaat zijn van de mest die van het bedrijf van eiser afkomstig is.
Klopt de eigen berekening van de minister van de hoeveelheden stikstof en fosfaat die eiser in 2018 heeft afgevoerd?
6.6
De minister is uitgegaan van 1.628 ton beschikbare varkensdrijfmest. Het fosfaat- en stikstofgehalte daarvan heeft de minister overgenomen van de analysegegevens van de door eiseres in 2017 afgevoerde varkensmest. Op basis van het WUR-rapport 1100 [6] is de minister verder uitgegaan van een rendement uit mestscheiding door centrifuge van 77% voor fosfaat en 26,2% voor stikstof. Zo heeft de minister het fosfaatgehalte van de afgevoerde dikke fractie bepaald op 22,87 kg per ton en het stikstofgehalte op 9,67 kg per ton.
6.7
De rechtbank ziet net als de minister geen reden om uit te gaan van een hoger rendement dan het in het WUR-rapport genoemde gemiddelde. Eiseres heeft geen informatie overgelegd dat een hoger rendement rechtvaardigt.
6.8
Uitgaande van de afvoer van 254,32 ton dikke fractie op 19 februari 2018, heeft eiseres volgens de minister in 2018 5.816 kg fosfaat en 2.459 kg stikstof afgevoerd. Vervolgens heeft de minister op de afvoer van dierlijke meststoffen marges toegepast. [7] Hiertegen zijn geen beroepsgronden gericht. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze marges correct zijn toegepast. De minister gaat dus terecht uit van de afvoer in 2018 van 6.036 kg fosfaat en 2.598 kg stikstof.
6.9
Schematisch weergegeven komt de minister tot de navolgende vaststelling:
dierlijke mest
fosfaat
stikstof
staldierenmest
productie
9.173
12.63
afvoer
6.036
2.598
gebruikt
10.032
3.137
8.026 [8]
kunstmest
209
7.535
totaal gebruikt
10.032
3.346
15.561
gebruikersnorm
9.835
2.893
12.971
teveel gebruikt
197
453
2.59
6.1
De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiseres in 2018 de gebruiksnormen heeft overschreden.
Heeft eiseres voldaan aan de mestverwerkingsplicht?
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de verplichting op zich heeft genomen om in 2018 6.000 kg fosfaat uit dierlijke meststoffen voor derden te verwerken. [9] Daarnaast geldt in de regio ‘overig’ een eigen verwerkingsplicht van 10%. De minister heeft uitgerekend dat eiseres 592 kg fosfaat te weinig heeft verwerkt. [10]
Eiseres heeft hiertegen geen aparte beroepsgronden gericht. De rechtbank stelt vast dat de minister correct heeft geconcludeerd dat eiseres in 2018 niet heeft voldaan aan haar mestverwerkingsplicht.
De hoogte van de boete
8. De hoogte van de boete wegens de overschrijding van de gebruiksnormen is geregeld in artikel 57 van de Meststoffenwet. De rechtbank stelt vast dat de minister de boete conform die wettelijke bepaling heeft berekend op € 22.717,-.
De hoogte van de boete bij het overtreden van de mestverwerkingsplicht is geregeld in artikel 59 van de Meststoffenwet. Ook hier heeft de minister de boete berekend in overeenstemming met deze wettelijke bepaling op € 6.512,-
8.1
Op grond van artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 5.2.2.4 van het Boetebeleid Meststoffenwet heeft de minister beide boetebedragen verlaagd met 10% omdat het besluit om die boetes op te leggen niet binnen 13 weken na dagtekening van het NVWA-rapport van 3 juni 2019 is genomen.
8.2
De boete van € 500,- vanwege administratieve overtredingen is niet in geschil.
Zijn er redenen om de boete verder te matigen?
9. Ingevolge artikel 5:46, derde lid, van de Awb legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht kunnen op grond van vaste rechtspraak worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, die aanleiding geven een boete te matigen. [11]
9.1
Eiseres vindt dat uit de vergaande verlaging van de boete blijkt dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hij alleen daarom al af zou moeten zien van het opleggen van een boete.
9.2
De minister ziet in de vergaande verlaging van de boete ten opzichte van zijn voornemen geen reden om af te zien van het opleggen van een boete.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat de zienswijzeprocedure en bezwaarprocedure zijn bedoeld om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen. De minister heeft met het verlagen van de boetebedragen laten zien open te staan voor de argumenten die eiseres heeft ingebracht in deze procedures en deze zorgvuldig mee te nemen in de besluitvorming. Dat de boetebedragen inmiddels fors verlaagd zijn ten opzichte van het eerste voornemen geeft daarom geen aanleiding voor de conclusie dat de minister in het geheel geen boete meer op mocht leggen. Voor het overige heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die dwingen tot matiging van de boete.
Overschrijding van de redelijke termijn
9.4
De rechtbank overweegt ambtshalve dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Volgens vaste jurisprudentie begint de redelijke termijn te lopen op het moment dat het bestuursorgaan jegens de beboete een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting mag ontlenen dat het bestuursorgaan hem een boete zal opleggen. [12] De redelijke termijn is in dit geval gaan lopen op 8 oktober 2020, de datum van het voornemen, en eindigde twee jaar later op 8 oktober 2022. De rechtbank doet nu uitspraak op 27 februari 2023. De redelijke termijn is dus overschreden.
Volgens vaste jurisprudentie wordt bij overschrijding van de redelijke termijn in punitieve zaken de boete in beginsel gematigd met 5% per half jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval (bijvoorbeeld vanwege de ingewikkeldheid van de zaak of het processuele gedrag van partijen) van dit uitgangspunt af te wijken. In aansluiting op het boetebeleid van de minister, zal de rechtbank de matiging met 5% toepassen ten aanzien van het oorspronkelijke, niet gematigde, boetebedrag.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit uitsluitend als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en de daaruit voorvloeiende matiging van de boete, in rechte geen stand kan houden.
De rechtbank zal beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf het boetebedrag vaststellen op € 25.319,77.
gebruiksnormen
verwerkingsplicht
administratie
oorspronkelijk
22.717,-
6.512,-
500,-
10% matiging
2.271,70
651,20
nvt
5% matiging
1.135,85
325,60
25,-
totaal
19.309,45
5.535,32
475,-
10.1
Omdat de overschrijding van de redelijke termijn geheel te wijten is aan de lange duur van de besluitvorming door de minister [13] , moet de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres vergoeden. Ook komt eiseres in aanmerking voor een proceskostenvergoeding door de minister ter hoogte van € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
Voor zover eiseres vraagt om vergoeding van de kosten van het deskundigenadvies, wijst de rechtbank dat af omdat het deskundigenadvies niet heeft bijgedragen aan de gegrondverklaring van het beroep.
Er is geen reden om proceskosten in bezwaar te vergoeden: die zijn al vergoed naar aanleiding van de beslissing op bezwaar.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat aan eiseres een boete van € 25.319,77 wordt opgelegd,
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor het overige in stand blijven,
  • bepaalt dat de minister aan eiseres het betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt,
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzitter, en mr. T. Peters, en mr. M.G.J. Maas-Cooymans, leden, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op
27 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Meststoffenwet
Artikel 3, eerste lid
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt geen rekening gehouden met handelingen waarvan, op grond van de omstandigheid dat zij geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen hebben ten doel gehad of op grond van andere bepaalde feiten en omstandigheden, moet worden aangenomen dat zij achterwege zouden zijn gebleven, indien daarmee niet de toepassing van deze wet voor het vervolg geheel of ten dele onmogelijk zou worden gemaakt.
Artikel 7
Het is verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen.
Artikel 8 van de Meststoffenwet
Het in artikel 7 gestelde verbod geldt niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt:
de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen;
de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen;
de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen.
Artikel 33a, eerste en tweede lid
1. Het is een landbouwer verboden in enig kalenderjaar op zijn bedrijf dierlijke meststoffen te produceren.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een landbouwer die in het desbetreffende kalenderjaar:
[…]
b. een hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, minimaal gelijk aan een door Onze Minister voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld percentage van het op zijn bedrijf geproduceerde bedrijfsoverschot:
1° laat verwerken,
2° voor zover de landbouwer behoort tot een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie landbouwers, overdraagt of laat overdragen aan een afnemer die behoort tot een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen categorie afnemers, of
3° brengt op of in de in het desbetreffende kalenderjaar bij het desbetreffende bedrijf in gebruik zijnde landbouwgrond die is gelegen in Duitsland of België op een bij regeling van Onze Minister vast te stellen afstand van de Nederlandse grens, voor zover is voldaan aan bij regeling van Onze Minister te stellen voorwaarden;
[…]
Artikel 57
1. Ingeval van overtreding van artikel 7 bedraagt de bestuurlijke boete:
a. a) € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel a, bedoelde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden, vermeerderd met
b) € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel b, bedoelde stikstofgebruiksnorm is overschreden, en vermeerderd met
c) € 11 per kilogram fosfaat waarmee de in artikel 8, onderdeel c, bedoelde fosfaatgebruiksnorm is overschreden.
2. Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de stikstofgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, een tarief van
€ 3,50 voor de kilogrammen stikstof waarvoor wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen reeds het tarief van € 7 is toegepast.
3. Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de fosfaatgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, een tarief van
€ 5,50 voor de kilogrammen fosfaat overeenkomend met het aantal kilogrammen stikstof waarmee de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden.
Artikel 59, eerste lid
In geval van overtreding van artikel 33a, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat ten aanzien waarvan de landbouwer niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 33a, tweede lid, onderdeel b.
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
Artikel 94, eerste lid
Het gewicht van de op een bedrijf opgeslagen hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, derde lid, van het besluit, wordt bepaald op basis van meting van het volume en het soortelijk gewicht van deze meststoffen.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:46, lid 3
Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 5:51, lid 1
Indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, beslist het bestuursorgaan omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.
Boetebeleid Meststoffenwet
5.2.2.4 Termijnoverschrijding
Wanneer er een rapport is gemaakt van een overtreding, moet het bestuursorgaan binnen dertien weken na de datum van het rapport beslissen of een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Dit staat in artikel 5:51 van de Awb. Sinds het controlejaar 2013 worden boetes die hoger zijn dan € 1.000,- verminderd als deze beslistermijn met meer dan 26 weken is overschreden. De boetes worden in dat geval met 10% verlaagd tot maximaal € 2.500,-.
Als sprake is van een administratief onderzoek, gaat de beslistermijn lopen vanaf dagtekening toelichtend rapport bij het voornemen tot aan de datum van opleggen van de boete. Als de NVWA onderzoek heeft gedaan, start de beslistermijn dan. In de regel is de dagtekening van het NVWA rapport leidend, in sommige gevallen kan een uitlating van een toezichthouder het startpunt vormen.
Een rapport van de NVWA geeft soms aanleiding om boetes op te leggen voor verschillende stelsels (gebruiksnormen, mestverwerking en verantwoorde groei melkveehouderij). In die situatie wordt het bedrag per stelsel en per boetegrondslag verminderd met 10% per stelsel volgens het hierboven beschreven beleid (10% van het boetebedrag tot maximaal € 2.500,- per stelsel).
Ook door de duur van eventuele bezwaar- en beroepsprocedures kan de boete worden gematigd. Wij gebruiken het uitgangspunt dat berechting van een boetezaak binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden als binnen twee jaar na de aankondiging van een boete een uitspraak is gedaan door de rechtbank. Hierin volgen wij vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad. Wij kunnen hiervan afwijken als er sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals bijzondere complexiteit van de zaak of vertragend optreden van het bedrijf dat de boete heeft gekregen. Bij het overschrijden van de redelijke termijn wordt de boete door de rechter normaal gesproken gematigd met 5% per half jaar. RVO houdt zich natuurlijk aan onherroepelijke uitspraken die hierover door de rechter worden gedaan.
RVO beschouwt de overschrijding van de beslistermijn in artikel 5:51 van de Awb en de
overschrijding van de redelijke termijn voor een bezwaar- en beroepsprocedure als zelfstandige matigingsgronden. In de situatie dat beide matigingsgronden aan de orde zijn worden ze dus allebei toegepast ten aanzien het oorspronkelijke, niet gematigde, boetebedrag.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 6, lid 1
Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. […]

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:190.
2.Zie in de bijlage bij het bestreden besluit: de tabel ‘gebruik per meststof’ op pagina 2 van 18
3.Zie in de bijlage bij het bestreden besluit: de tabel ‘gebruik per meststof’ op pagina 2 van 18. De stikstofproductie is nog niet gecorrigeerd naar de werkzame hoeveelheid stikstof in dierlijke meststoffen.
4.Het gewicht van 1 m³ drijfmest is 1.000 kilogram, zie de publicatie van de RVO ‘Hoeveel mest gebruiken. Hoe rekent u dat uit?’ van november 2019, publicatie-nr. 19410691, pagina 9.
5.[naam eiseres] heeft dus het volume gemeten, conform artikel 94, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
6.Wageningen Livestock Research, Rapport 1100 ‘Technische bovengrenzen van P2O5 gehalte dikke fractie na scheiding drijfmest met decanteercentrifuge: Verkennende studie - versie januari 2017’, tabel 6, pagina 12.
7.De tolerantie-, zekerheids- en handhavingsmarges, zoals gepubliceerd op RVO.nl op 15 juni 2018 en 24 december 2018.
8.Werkingscoëfficiënt van 80%, zie in de bijlage bij het bestreden besluit: de tabel ‘geconstateerd gebruik stikstof totaal’ op pagina 3 van 18.
9.Beschikking 21001552.
10.Zie in de bijlage bij het bestreden besluit: de tabel ‘berekening voldaan aan mestverwerkingsplicht’ op pagina 2 van 10.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:189.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:586
13.De redelijke termijn voor de beroepsfase bedraagt 1,5 jaar. Het beroepschrift is ingediend op 27 juni 2022 en de rechtbank doet uitspraak op 27 februari 2023. In de beroepsfase is de redelijke termijn dus niet overschreden.