ECLI:NL:RBZWB:2023:1251

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5302
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 februari 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten opgelegd, welke aanslag door belanghebbende werd betwist. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van belanghebbende, die stelt dat de aanslag niet aan hem had mogen worden opgelegd omdat het pand leeg stond en er geen waterverbruik was. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht de aanslag heeft opgelegd, aangezien belanghebbende als eigenaar van het pand verantwoordelijk is voor de heffingsplicht, ook al was er in 2018 geen huurder. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de aanslag op basis van de geldende wet- en regelgeving terecht heeft gehandhaafd.

Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met 18 maanden is overschreden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 1.500 toe. De rechtbank wijst de minister van Justitie en Veiligheid aan als derde partij in het geding, die verantwoordelijk is voor de schadevergoeding. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, handhaaft de aanslag en legt de minister de kosten van de procedure op.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/5302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], te [plaats 1], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant(Waterschap Brabantse Delta; de heffingsambtenaar),
en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 februari 2020.
1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten betreffende het object [adres] te [plaats 2], met dagtekening 31 juli 2019 en aanslagnummer [aanslagnummer], opgelegd (de aanslag zuiveringsheffing).
1.2
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag zuiveringsheffing gehandhaafd.
1.3
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, en [heffingsambtenaar] namens de heffingsambtenaar.

Feiten

2.1
Belanghebbende is eigenaar van het object [adres] te [plaats 2] (het object). Het betreft een bedrijfsobject en belanghebbende heeft het pand in eigendom met het oogmerk dit te verhuren. Niet in geschil is dat het object gedurende het jaar 2018 niet werd verhuurd.
2.2
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag zuiveringsheffing opgelegd, berekend naar 3 vervuilingseenheden, ten bedrage van totaal € 158,22.
2.3
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslag zuiveringsheffing gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een aanslag zuiveringsheffing heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De aanslag zuiveringsheffing
4.1
Onder de naam zuiveringsheffing wordt, ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap. [1]
4.2
De heffingsambtenaar heeft een aanslag zuiveringsheffing opgelegd aan belanghebbende op grond van de Verordening zuiveringsheffing waterschap Brabantse Delta 2018 (de Verordening) en op basis van een waterverbruik bij het object van 51 m3. Dit waterverbruik leidt tot een vervuilingswaarde van 3 vervuilingseenheden. Het tarief bedraagt € 52,74 per vervuilingseenheid. [2] De hoogte van de aanslag zuiveringsheffing is vastgesteld op (3 x € 52,74 =) € 158,22.
De beroepsgronden
5.1
Belanghebbende heeft een algemeen geformuleerd (WOZ-)beroepschrift en meerdere algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd toegelicht welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de op zitting ingenomen standpunten.
5.2
Belanghebbende stelt dat de aanslag zuiveringsheffing niet aan hem als eigenaar had mogen worden opgelegd. Tevens voert belanghebbende aan dat geen sprake was van waterverbruik omdat het pand leeg stond.
Beoordeling
6.1
Oplegging aanslag
Heffingsplichtig voor de zuiveringsheffing is degene die het gebruik heeft van een bedrijfs-
ruimte dan wel degene die de bedrijfsruimte in gebruik heeft gegeven. [3] Het object wordt door belanghebbende als eigenaar gebruikt voor verhuur. In 2018 was er echter geen huurder bekend. De eigenaar is dan degene die het gebruik van de bedrijfsruimte heeft.
Op grond daarvan is terecht aan belanghebbende de aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten opgelegd.
6.2
Waterverbruik
De heffingsambtenaar stelt dat uit gegevens van Brabant Water blijkt dat het contract betreffende de wateraansluiting van het object in 2018 op naam van belanghebbende stond en het waterverbruik 51 m3 was. Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat er geen sprake zou zijn van waterverbruik.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar ter zitting geloofwaardig heeft verklaard over het contract bij Brabant Water en het waterverbruik. Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, met zijn enkele ter zitting aangevoerde stelling zonder onderbouwende bewijsstukken niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake was van waterverbruik in 2018.
6.3
Gelet op het vorenstaande heeft de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een aanslag zuiveringsheffing opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. De aanslag zuiveringsheffing blijft dus in stand.
7.
Vergoeding van immateriële schade
7.1
Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
7.2
De heffingsambtenaar stelt dat het verzoek om immateriële schadevergoeding dient te worden afgewezen en verwijst daarbij naar recente jurisprudentie van rechtbank Noord-Holland, ECLI:NL:RBNHO:2022:10940. De rechtbank heeft kennis genomen van de genoemde uitspraak en de volmacht van gemachtigde, doch ziet in deze zaak geen aanleiding om onderzoek te doen noch om het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade af te wijzen. In hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende grond om te komen tot het oordeel dat in deze zaak geen spanning en frustratie bestaat ten aanzien van de uitkomst van een gerechtelijke procedure omtrent de hoogte van een belastingschuld inzake lokale heffingen. Daarom zal de rechtbank wel overgaan tot het toekennen van immateriële schadevergoeding.
7.3
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is op 27 augustus 2019 bij de heffingsambtenaar ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 24 februari 2023. Daaruit volgt dat de redelijke termijn met 18 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft - uitgaande van € 500 per overschrijding per half jaar - recht op een schadevergoeding van € 1.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 6 maanden heeft geduurd en daarmee niet te lang, komt het gehele bedrag van de immateriële schadevergoeding voor rekening van de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid). De rechtbank merkt de minister in zoverre aan als derde partij in het geding.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de aanslag zuiveringsheffing gehandhaafd blijft.
9.
Proceskosten
De rechtbank verwijst voor de grondslag voor de berekening van de proceskostenvergoeding in relatie tot de vergoeding van immateriële schade naar de uitspraken van 9 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7493 en van 15 december 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7655. De rechtbank berekent de proceskostenvergoeding bij dit ongegronde beroep als volgt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende 1 punt als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een normbedrag van € 837 per punt en de wegingsfactor 0,5. De vergoeding bedraagt dan € 418,50, te vergoeden door de minister.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan
belanghebbende tot een bedrag van € 1.500;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
- gelast dat de minister het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt,
zijnde € 48.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 24 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Waterschapswet
Artikel 122d van de Waterschapswet
1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een heffing ingesteld ter zake van afvoeren.
Verordening zuiveringsheffing waterschap Brabantse Delta 2018 (de Verordening)
Artikel 3 van de Verordening
1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taak inzake het zuiveren van afvalwater, wordt onder de naam zuiveringsheffing een directe belasting geheven ter zake van direct of indirect afvoeren op een zuiveringstechnisch werk in beheer bij het waterschap.
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake van afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
b. ter zake van het afvoeren anders dan bedoeld onder a: degene die afvoert.
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is heffingplichtig:
a. in geval van gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden: degene die door de heffingsambtenaar BWB is aangewezen;
b. in geval van het gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven: degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
c. in geval van het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte: degene die die ruimte ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.
Artikel 18, eerste lid, van de Verordening
Het tarief bedraagt € 52,74 per vervuilingseenheid.

Voetnoten

1.Artikel 122d, eerste lid, van de Waterschapswet en artikel 3, eerste lid, van de Verordening zuiveringsheffing waterschap Brabantse Delta 2018 (de Verordening)
2.Artikel 18, eerste lid, van de Verordening.
3.Artikel 3, tweede en derde lid, van de Verordening.