Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 15 februari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiseres](eiseres), te [plaatsnaam] (hierna gezamenlijk aangeduid als eisers),
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, waarin hun verzoek om herziening van een eerder besluit tot intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd afgewezen. Het primaire besluit dateert van 6 juli 2020, en het bestreden besluit van 31 augustus 2020, waarin de bezwaren van eisers ongegrond werden verklaard. De rechtbank heeft op 15 februari 2023 uitspraak gedaan.
Eisers ontvingen bijstand van het college van 19 april 2010 tot 11 oktober 2010, waarna zij bijstand naar de norm voor gehuwden ontvingen. Het college had eerder in een besluit van 8 mei 2014 de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken, omdat zij geen melding hadden gemaakt van werkzaamheden en inkomsten uit de seksbranche, en omdat zij geen afschriften van hun Belgische bankrekeningen hadden verstrekt. In een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 9 mei 2017 werd het hoger beroep van eisers ongegrond verklaard.
Eisers voerden aan dat zij alles in het werk hebben gesteld om de ontbrekende bankafschriften te verkrijgen en dat zij deze al eerder aan hun voormalige gemachtigde hadden verstrekt. De rechtbank oordeelde echter dat de overgelegde afschriften geen nieuwe feiten of omstandigheden vormden, omdat deze al eerder in de procedure hadden kunnen worden ingediend. De rechtbank concludeerde dat het college terecht het verzoek om herziening had afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het eerdere besluit terug te komen. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.