ECLI:NL:RBZWB:2023:1104

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4321
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluit tot intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, waarin hun verzoek om herziening van een eerder besluit tot intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd afgewezen. Het primaire besluit dateert van 6 juli 2020, en het bestreden besluit van 31 augustus 2020, waarin de bezwaren van eisers ongegrond werden verklaard. De rechtbank heeft op 15 februari 2023 uitspraak gedaan.

Eisers ontvingen bijstand van het college van 19 april 2010 tot 11 oktober 2010, waarna zij bijstand naar de norm voor gehuwden ontvingen. Het college had eerder in een besluit van 8 mei 2014 de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken, omdat zij geen melding hadden gemaakt van werkzaamheden en inkomsten uit de seksbranche, en omdat zij geen afschriften van hun Belgische bankrekeningen hadden verstrekt. In een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 9 mei 2017 werd het hoger beroep van eisers ongegrond verklaard.

Eisers voerden aan dat zij alles in het werk hebben gesteld om de ontbrekende bankafschriften te verkrijgen en dat zij deze al eerder aan hun voormalige gemachtigde hadden verstrekt. De rechtbank oordeelde echter dat de overgelegde afschriften geen nieuwe feiten of omstandigheden vormden, omdat deze al eerder in de procedure hadden kunnen worden ingediend. De rechtbank concludeerde dat het college terecht het verzoek om herziening had afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het eerdere besluit terug te komen. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4321 PW

uitspraak van 15 februari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser](eiser) en
[naam eiseres](eiseres), te [plaatsnaam] (hierna gezamenlijk aangeduid als eisers),
gemachtigde: mr. N. de Wint,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis(het college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 6 juli 2020 (primair besluit) heeft het college een verzoek van eisers om herziening van het besluit tot intrekking en terugvordering van een uitkering op grond van de Participatiewet afgewezen.
In een besluit van 31 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 25 januari 2023. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. L.E. van Hevele, kantoorgenoot van hun gemachtigde. De gemachtigde van het college is, met voorafgaande afmelding, niet verschenen.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiseres heeft van 19 april 2010 tot 11 oktober 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand ontvangen van het college naar de norm voor een alleenstaande ouder. Met ingang van 11 oktober 2010 ontvingen eisers bijstand naar de norm voor gehuwden.
Naar aanleiding van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand heeft het college hun bijstandsuitkering in een besluit van 8 mei 2014 ingetrokken met ingang van 19 april 2010. De over de periode van 19 april 2010 tot en met 31 decem-ber 2013 verleende bijstand is tot een bedrag van € 67.907,61 teruggevorderd. Eisers is tegengeworpen dat zij in strijd met de inlichtingenverplichting geen melding hebben gemaakt van door eiseres verrichte werkzaamheden in de seksbranche en de daaruit verworven inkomsten. Verder hebben eisers verzwegen dat zij over Belgische bankreke-ningen beschikken, en hebben zij geweigerd om afschriften van alle Belgische bankrekeningen te verstrekken. Volgens het college was hun recht op bijstand alleen om deze reden niet meer vast te stellen met ingang van 19 april 2010. In een beslissing op bezwaar van 16 september 2014 is het besluit van 8 mei 2014 gehandhaafd.
In een uitspraak van deze rechtbank van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:3922) is het beroep van eiseres tegen het besluit van 16 september 2014 ongegrond verklaard. Het beroep van eiser tegen dit besluit is gegrond verklaard, en het besluit is voor zover het ziet op de intrekking en terugvordering over de periode van 19 april 2010 tot 11 oktober 2010 vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het besluit van 8 mei 2014 te herroepen, voor zover het is gericht aan eiser en het deze periode betreft. Het bedrag van terugvordering is bepaald op € 64.303,23. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat pas met ingang van 11 oktober 2010 aan eiser bijstand is verleend. Eisers hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van deze rechtbank. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft dit hoger beroep in een uitspraak van 9 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1860) ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Op 24 april 2020 heeft mr. V.M.C. Verhaegen namens eisers een verzoek ingediend tot herziening van de besluitvorming over de intrekking en terugvordering van hun bijstandsuitkering. In het primaire besluit heeft het college dit verzoek afgewezen met analoge toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Standpunt van het college
2. Volgens het college mocht hij het herzieningsverzoek met analoge toepassing van artikel 4:6 van de Awb afwijzen, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden in de zin van dit artikel. Eisers hebben in de bezwaarfase weliswaar ontbrekende bankafschriften overgelegd, maar deze zijn pas na afloop van de uitspraak van de CRvB van 9 mei 2017 opgevraagd, en op 5 december 2017 naar hun voormalige gemachtigde verzonden. Eisers hebben pas op 21 april 2020 een verzoek bij [naam bedrijf] ingediend voor de afschriften over de jaren 2010 en 2011. Verder wijst het college erop dat de betreffende bankafschriften niet waren gevoegd bij het ingediende herzieningsverzoek. Volgens het college hadden eisers de bankafschriften in de procedure over de intrekking- en terugvordering naar voren kunnen en moeten brengen. Zij hebben daarvoor ruimschoots de tijd gehad, en hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij daartoe niet in staat waren.
Het standpunt van eisers
3. Eisers voeren – samengevat weergegeven – aan dat zij alles op alles hebben gezet om de ontbrekende bankafschriften van Bpost in hun bezit te krijgen, en dat zij hebben aangetoond dat zij ten tijde van procedure over de intrekking en terugvordering nog niet hierover konden beschikken. Volgens eisers hebben zij al ten tijde van de procedure bij de CRvB voldoende inspanningen geleverd om duidelijkheid te scheppen in de twee Belgische rekeningen bij [naam bedrijf] . Eisers stellen verder dat zij de benodigde rekeningafschriften al op 5 december 2017 naar hun toenmalige gemachtigde hebben toegestuurd, maar dat hij hier
– ondanks verschillende verzoeken daartoe – niets mee heeft gedaan. Eisers betwisten verder dat zij pas op 21 april 2020 een verzoek zouden hebben ingediend bij [naam bedrijf] voor de overige afschriften. Het college stelt verder ten onrechte dat de rekeninguittreksels niet samen met het herzieningsverzoek van 24 maart 2020 zijn toegestuurd, aldus eisers.
Wettelijk kader
4. Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb luidt: "Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden."
Het tweede lid luidt: "Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking."
Artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan analoog worden toegepast op een verzoek om terug te komen van een eerder besluit.
Relevante rechtspraak
5. Het college heeft artikel 4:6, tweede lid, van de Awb analoog toegepast in de bestreden besluitvorming. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter in zo’n geval aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als dat het geval is, kan de bestuursrechter toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de CRvB van 4 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:10). Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
6. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de in het kader van het herzieningsver-zoek overgelegde afschriften geen nieuwe feiten of omstandigheden, omdat deze al in het kader van de eerdere procedure overgelegd hadden kunnen worden. De rechtbank acht daartoe van belang dat de CRvB in de uitspraak van 9 mei 2017 al heeft geoordeeld dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij niet de beschikking konden krijgen over meer bankafschriften dan zij hebben ingeleverd. Bovendien hebben eisers over een langere periode wel bankafschriften overgelegd, maar niet alles. Verder heeft de CRvB geoordeeld dat eisers in bezwaar, beroep en hoger beroep ruimschoots de gelegenheid hebben gehad om nadere stukken te overleggen. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen aanleiding om van deze conclusies van de CRvB af te wijken.
7. Anders dan eisers kennelijk menen, is voor de beoordeling niet relevant wanneer zij de ontbrekende bankafschriften precies hebben opgevraagd bij hun bank, en of deze samen met het herzieningsverzoek van 24 maart 2020 zijn toegestuurd. In deze zaak is namelijk doorslaggevend of eisers de betrokken afschriften al hadden kunnen indienen in het kader van de oorspronkelijke besluitvorming. Wat eisers aanvoeren over de nalatigheid van hun voormalige gemachtigde slaagt evenmin. Volgens vaste rechtspraak moet het handelen of nalaten van een door een betrokkene zelf ingeschakelde gemachtigde of begeleider voor eigen rekening en risico blijven. De rechtbank voegt hieraan toe dat eisers alleen verwijzen naar correspondentie die dateert van na de uitspraak van de CRvB van 9 mei 2017.
8. Gezien het voorgaande heeft het college kunnen weigeren om terug te komen van het besluit van 16 september 2014. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de bestreden besluitvorming van het college evident onredelijk is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 15 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.