In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 25 februari 2022, staat de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak centraal. De heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland had op 27 februari 2019 de WOZ-waarde van de woning aan [adres 1] te [woonplaats] vastgesteld op € 447.000,-. Belanghebbende, de eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in de uitspraak op bezwaar van 20 november 2019. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 februari 2022, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatierapport en een taxatiematrix. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Belanghebbende had een eigen taxatierapport ingebracht, maar de rechtbank vond dit rapport niet bruikbaar als onderbouwing van de waardebepaling.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn met 12 maanden was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,-, waarvan € 250,- voor rekening van de heffingsambtenaar en € 750,- voor de Staat der Nederlanden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende.