ECLI:NL:RBZWB:2022:906

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 22_233 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen sluitingsmaatregel op grond van de Opiumwet

Op 23 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen een sluitingsmaatregel van haar woning door de burgemeester van Dongen. De sluiting was opgelegd op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat in de woning een hennepkwekerij met 209 hennepplanten was aangetroffen. Verzoekster, die meer dan 25 jaar in de woning woont, betwistte dat de kwekerij van haar was en voerde aan dat zij onder druk was gezet om de kwekerij in haar woning toe te laten. De burgemeester had besloten de woning voor drie maanden te sluiten, wat verzoekster als onevenredig beschouwde.

Tijdens de zitting op 10 februari 2022 werd de zaak behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten, die duidde op drugshandel. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting een geschikt middel is om de aanwezigheid van drugs te voorkomen en dat de burgemeester een belangenafweging had gemaakt. Verzoekster had niet overtuigend aangetoond dat de sluiting onevenredige gevolgen voor haar zou hebben. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven en wees het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/233 OPIUMW VV

uitspraak van 23 februari 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. N. Heijkant,
en

de burgemeester van de gemeente Dongen,

verweerder.
Als derde partij is aangemerkt:
[naam belanghebbende], te [vestigingsplaats belanghebbende],
gemachtigde: mr. E.A.J.M. van de Wijngaard.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 januari 2022 (bestreden besluit) van de burgemeester tot sluiting van de woning aan [adres verzoekster] te [woonplaats verzoekster] (hierna: de woning) voor een periode van drie maanden. Zij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 februari 2022. Verzoekster was daarbij samen met haar gemachtigde aanwezig. Namens de burgemeester waren daarbij aanwezig mr. S. Eskens en L. Weeda.

Overwegingen

1. Feiten

Verzoekster huurt de woning van [naam verhuurder]. De derde partij treedt op als tussenpersoon. Het betreft een middenwoning gelegen in een blok rijtjeswoningen. Verzoekster woont er meer dan 25 jaar.
Uit het Hennepinformatiebericht en de bestuurlijke rapportage van 22 december 2021 blijkt dat de politie tijdens een inval op 8 december 2021 in de woning (meer specifiek: op de zolder op de tweede verdieping) een in werking zijnde hennepkwekerij heeft aangetroffen. Het gaat om 209 hennepplanten. De planten waren negen weken oud en bijna oogstrijp. In de kweekruimte hingen 12 assimilatielampen. Na onderzoek in de meterkast is gebleken dat sprake was van diefstal van stroom. De hennepplanten werden door middel van een tuinslang voorzien van water. Dit water kwam uit een watervat dat voor de deur van de kwekerij stond. De kweekruimte was geïsoleerd van daglicht en temperatuur. De luchtverversing en luchtafvoer werd geregeld door een aan- en afzuiginstallatie.
Op de eerste verdieping zijn geen aan hennep gerelateerde goederen aangetroffen. Op zolder was een soort hok gemaakt dat was afgesloten met een deur. Voor de kwekerij was een soort voorruimte gecreëerd. Hierin stonden hennep gerelateerde goederen zoals voedingsmiddelen, strijkijzer, bestrijdingsmiddelen en een watervat met pomp.
Op 17 december 2021 heeft de burgemeester aan verzoekster haar voornemen kenbaar gemaakt om de woning met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van drie maanden te sluiten. Verzoekster heeft daartegen haar zienswijze kenbaar gemaakt.
De burgemeester heeft verzoekster bij bestreden besluit op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet gelast om de woning te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden met ingang van 26 januari 2022. Dezelfde last onder bestuursdwang is bij afzonderlijk besluit van 7 januari 2022 opgelegd aan de derde partij.
Verzoekster heeft daar bezwaar tegen gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Namens de burgemeester heeft de gemachtigde, zowel per e-mail als ter zitting, toegezegd dat de uitspraak van de voorzieningenrechter wordt afgewacht voordat de voorgenomen sluiting zal worden geëffectueerd.

2. Voorlopige voorziening

2.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
2.3
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
3. Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Bevoegdheid van de burgemeester
4.1
Verzoekster stelt dat de kwekerij niet van haar was en dat zij met de inrichting en exploitatie niets van doen heeft gehad. De ruimte van de kwekerij was vergrendeld met een sleutel. Verzoekster beschikte niet over de sleutel. Verzoekster heeft daarna de kwekerij in haar woning laten doen plaatsen onder de nodige druk en dreigingen. Verder heeft verzoekster aangegeven dat het besluit van de burgemeester geheel ten onrechte vooruitloopt op een eventuele strafzaak en een eventueel oordeel van de strafrechter. Ter zitting is gebleken dat verzoekster inmiddels is verhoord door de politie en dat nog geen strafzaak aanhangig is gemaakt.
4.2
De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan vijf hennepplanten de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. [1]
4.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning 209 hennepplanten zijn aangetroffen. Hennep is een middel als bedoeld in lijst II. De burgemeester mocht er gelet op die hoeveelheden vanuit gaan dat de aangetroffen drugs bestemd was voor drugshandel. Dat verzoekster stelt dat zij niet de persoon was die de drugs aanwezig had, maakt die conclusie niet anders. Voor het opleggen van de last hoeft de burgemeester niet aan te tonen dat verzoekster een persoonlijk verwijt valt te maken. [2] De bestuursrechtelijke bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de woning staat ook los van een eventuele strafrechtelijke procedure. [3]
5. Toepassing van de bevoegdheid
5.1
Artikel 13b van de Opiumwet voorziet niet in een verplichting om een last onder bestuursdwang op te leggen in een situatie, zoals beschreven in het artikel, maar in de mogelijkheid daartoe. Het is een discretionaire bevoegdheid en de burgemeester dient een belangenafweging te maken, om te beslissen of hij van de bevoegdheid gebruik maakt en op welke wijze hij van de bevoegdheid gebruik maakt. Ter uitvoering van die bevoegdheid, heeft de burgemeester de Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet gemeente Dongen 2017 (hierna: beleidsregels) vastgesteld.
5.2
De burgemeester heeft de woning in overeenstemming met dit beleid gesloten voor de duur van drie maanden. [4]
5.3
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning - die een inmenging in het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) neergelegde recht kan vormen – dient een zwaar gewicht te worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. [5]
5.4
Gebleken is dat de burgemeester de toepassing van zijn sluitingsbevoegdheid niet alleen heeft gemotiveerd met een verwijzing naar zijn beleid, maar ook met een belangenafweging op grond van de omstandigheden van het geval. De voorzieningenrechter zal beoordelen of de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hier sprake is van een “ernstig geval” op basis waarvan tot sluiting van de woning is besloten. De voorzieningenrechter neemt daarbij de nieuwe maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, zoals weergegeven in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [6] en het meer specifieke toetsingskader - zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling [7] - in acht. Verzoekster heeft ook een beroep gedaan op deze uitspraken. De voorzieningenrechter zal bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel een onderscheid maken tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid, zoals neergelegd in voormelde uitspraken van de Afdeling.
Geschiktheid
5.5
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de sluiting van een woning een geschikt middel om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het (verder) voorkomen van de aanwezigheid van drugs in de woning en de overlast die dat met zich brengt.
Noodzaak van de sluiting
5.6
Verzoekster stelt dat geen sprake is geweest van overlast. In en om de woning was geen sprake van handel in drugs. Risico’s voor omwonenden hebben zich niet voorgedaan. Gelet daarop bestaat geen belang bij handhaving en is de sluiting niet noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
5.7
In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. [8]
In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol speelt binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [9] Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. [10] Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens. [11]
5.8
Vanwege de aangetroffen hoeveelheid van 209 hennepplanten heeft de burgemeester besloten tot sluiting van de woning over te gaan. De burgemeester heeft in het bestreden besluit aangegeven dat de zichtbare, tijdelijke, sluiting van de woning van groot belang is, omdat hier een sterke signaalfunctie vanuit gaat die naast een preventieve werking ook de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat. Aan drugscriminelen wordt immers het signaal afgegeven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit. Dat is hier met name van belang, omdat in woningen in dezelfde wijk vaker drugs is gevonden. Daarnaast wordt voor drugsgebruikers en -criminelen, duidelijk dat de woning leeg staat en er dus niets meer te halen valt. Daardoor wordt de rust rondom de woning voor de omgeving hersteld en worden de (mogelijke) risico's voor omwonenden weggenomen. Aan buurtbewoners wordt gelijktijdig het signaal afgegeven dat de overheid serieus omgaat met hun meldingen en hierop acteert, waardoor het vertrouwen en de meldingsbereidheid toenemen. De zichtbare tijdelijke sluiting heeft dus tot doel drugshandel tegen te gaan, verdere overtredingen in de woning te voorkomen, risico's voor omwonenden weg te nemen en een signaal te geven aan drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit.
5.9
Gelet op wat in 5.8 is overwogen heeft de burgemeester niet kunnen en moeten volstaan met een minder ingrijpend middel dan sluiting van de woning. Daarbij acht de voorzieningenrechter de stelling van verzoekster, dat niet eerder een oogst heeft plaatsgevonden, niet aannemelijk omdat in de woning gebruikte potten zijn gevonden en een strijkijzer is aangetroffen bij de hennepkwekerij met verbrande resten zwart plastic. Door de burgemeester is toegelicht dat strijkijzers bij hennepkwekerijen vaak worden gebruikt voor het dichtstrijken van sealbags waarin de hennep wordt vervoerd.
Evenwichtigheid van de sluitingsmaatregel
5.1
Verzoekster heeft betoogd dat haar geen verwijt valt te maken omdat de kwekerij niet van haar was en dat zij met de inrichting en exploitatie niets van doen heeft gehad. De ruimte van de kwekerij was vergrendeld met een sleutel en zij beschikte niet over een sleutel. Verder heeft verzoekster de volgende bijzondere omstandigheden aangevoerd: de gevolgen voor verzoekster bij sluiting zijn definitief en niet van tijdelijke aard. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij geen ander onderdak heeft als [naam verhuurder] de huurovereenkomst ontbindt. In het geval van sluiting van de woning is het niet onwaarschijnlijk dat de huurovereenkomst zal worden ontbonden en dat verzoekster op de ‘zwarte lijst van huurders’ komt te staan (ook wel ‘blacklisting’ genoemd) wat het vinden van een andere huurwoning ernstig kan bemoeilijken. Verzoekster stelt dat zij niet kan terugvallen op familie of vrienden en opvangcentra zitten vol. In het geval van sluiting van de woning zal verzoekster haar hele (financiële) basis verliezen. Zij heeft geen financiële middelen om tijdelijk elders woonruimte of bijvoorbeeld een kamer te huren. Haar recht op uitkering vanuit het UWV zal zij verliezen. Mogelijk zal verzoekster daarnaast geconfronteerd worden met een vordering van [naam verhuurder] voor de duur van de sluiting van de woning. Verzoekster kampt met een slechte gezondheid. Er is sprake van zowel fysieke als mentale klachten, waarvoor zij ook onder behandeling staat. Het is voor verzoekster niet mogelijk om te werken.
5.11
De burgemeester acht de sluiting om de hierna genoemde redenen niet onevenredig. Inherent aan een sluiting van een woning is volgens de burgemeester dat een bewoner de woning moet verlaten. Er is uit het dossier niet gebleken dat verzoekster een bijzondere binding met de woning heeft. Voorts is het aannemelijk dat verzoekster verantwoordelijk is voor de in de woning aangetroffen voorwerpen. Zij was bekend met de aangetroffen drugs in haar woning en daardoor kan haar een verwijt van de overtreding worden gemaakt. Verzoekster kan daarom voorzien welke consequenties de burgemeester aan de door haar gepleegde overtreding van de Opiumwet zou verbinden. Verder kan verzoekster eventueel opnieuw een uitkering aanvragen. Ook zonder woonadres, maar met een briefadres, kan een uitkering worden aangevraagd. Het intrekken/terugvorderen van de uitkering staat verder los van de sluiting van de woning. Uiteraard kan de handelshoeveelheid drugs die in de woning is gevonden wel van invloed zijn op de uitkering. Handel in drugs is immers een op geld waardeerbare activiteit die daarom moet worden gemeld. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat gelet op de aangetroffen forse hoeveelheid van 209 hennepplanten, hij niet uit gaat van een minder vergaand middel.
5.12
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk dat de sluiting van de woning onevenredige gevolgen zal hebben voor verzoekster. Zij heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat zij geen opvang meer zal hebben op een andere plek en dat zij een binding met haar woning heeft. Daarnaast heeft zij ook niet onderbouwd dat het haar niet kan worden verweten, dat haar fysieke en mentale gezondheid de sluiting onevenredig maken en zij haar hele financiële situatie zal verliezen. Op zitting is door verzoekster gesteld dat zij in behandeling is bij een psycholoog, dat zij is geconfronteerd met een terugvordering van het UWV, dat er bij de politie gesprekken zijn geweest over de verwijtbaarheid en dat bij de nachtopvang geen plek is en zij ook niet bij haar dochter terecht kan. Het had op de weg van verzoekster gelegen om deze standpunten - op zijn minst - aannemelijk te maken door middel van stukken. Dit is niet gebeurd. De voorzieningenrechter heeft tot slot ook nog in aanmerking genomen dat verzoekster op de hoogte was van de hennepkwekerij en over het toelaten ervan in haar huis een weloverwogen beslissing heeft genomen, ook al was dat ingegeven door haar krappe financiële situatie. Daarmee heeft verzoekster een risico genomen. Al deze omstandigheden leiden ertoe dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
6. Duur van de sluiting
6.1
Verzoekster heeft aangevoerd dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet volstaan kan worden met een waarschuwing dan wel sluiting van de woning voor een kortere duur. Niet valt in te zien waarom een dergelijke verstrekkende maatregel als nu is gedaan dient te worden genomen.
6.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester op juiste gronden het pand voor de duur van drie maanden heeft gesloten. Een termijn van drie maanden is in overeenstemming met de beleidsregels, omdat die termijn gelet op de geconstateerde forse hoeveelheid van 209 hennepplanten en aan hennepteelt gerelateerde goederen nodig is om de onder het kopje ‘noodzaak van de sluiting’ te bewerkstelligen doeleinden te realiseren.
7. Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C.J.M. Hendrickx, griffier, op 23 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:84

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Artikel 5:21

Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet

Artikel 3 van de Opiumwet

Het is op grond van artikel 3 van de Opiumwet verboden een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Hennep staat vermeld op lijst II.

Artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet

De burgemeester is ingevolge artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Aanwijzing Opiumwet
Deze aanwijzing heeft betrekking op de opsporing en de vervolging van personen die delicten uit de Opiumwet begaan. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de bestuurlijke en strafrechtelijke aspecten van het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops en aan de vervolging van voorbereidingshandelingen met betrekking tot lijst II-middelen.
3.2.1. Teelt van hennep (of de cannabis plant)
Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit. Teelt door minderjarigen behoort steeds te leiden tot een strafrechtelijke reactie. Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
- De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
- De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen
- Het doel van de teelt.
Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
In bijlage 1
(Factor professionaliteit bij de definiëring van bedrijfsmatig handelen met betrekking tot de teelt van cannabis)zijn onder meer een centraal geregeld bevloeiingssysteem/drupsysteem, een kas of grote, verdeelde en afgeschermde ruimte binnen of buiten en thermostaat- of computergestuurde verwarming opgenomen als hoge indicatoren voor professionaliteit.
Beleid
In het Damoclesbeleid gemeente Dongen 2017 (de beleidsregel) is in artikel 4.11 (Handhavingmatrix woningen) schematisch bepaald dat bij een eerste constatering van aanwezigheid van softdrugs in handelshoeveelheid en/of verkoop softdrugs in woning (incl. aanwezigheid van een hennepkwekerij/drogerij/knipperij) een sluiting van drie (3) maanden volgt.

Voetnoten

1.ABRvS 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2799, r.o. 3.1 en ABRvS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2540, r.o. 5.
2.ABRvS 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:851, r.o. 2.3 en ABRvS 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3339, r.o. 9.
3.ABRvS 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333, r.o. 3.5.
4.Artikel 4.11 van de Beleidsregels.
5.ABRvS 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243, r.o. 7.2.
6.Zie onder andere ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en 335.
7.ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
8.ABRvS 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243, r.o. 7.4.
9.ABRvS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435.
10.ABRvS 30 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2327 en ABRvS 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3251.
11.ABRvS 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243, r.o. 7.6.