ECLI:NL:RBZWB:2022:88

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_773
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die als teamleider werkzaam was, had een uitkering aangevraagd na uitval door burn-out en rugklachten. Het UWV weigerde de uitkering per 8 oktober 2020, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 17 december 2021, waarbij beide partijen afwezig waren.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV beoordeeld, waarbij de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken waren. De rechtbank concludeert dat het UWV voldoende zorgvuldig heeft gehandeld in de medische beoordeling en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 27,45% juist is. Eiser heeft geen nieuwe medische feiten aangedragen die de beoordeling van het UWV zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank oordeelt dat de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, passend zijn voor eiser, en dat de WIA-uitkering terecht is geweigerd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde WIA-uitkering. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/773 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 september 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiser per 8 oktober 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 14 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 17 december 2021.
Hierbij waren beide partijen afwezig, zoals door hen voorafgaand aan de rechtbank meegedeeld.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als teamleider van het filiaal in [plaatsnaam 2] van [naam onderneming] te [plaatsnaam 3] . Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege burn-out klachten, later aangevuld met rugklachten.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser een WIA-uitkering geweigerd per 8 oktober 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser per 8 oktober 2020 in staat moet worden geacht meer dan 65% te kunnen verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, omdat hij voor 27,45% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 8 oktober 2020 heeft vastgesteld op 27,45% en daarom terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] eiser gesproken tijdens het telefonisch spreekuur van 24 augustus 2020 en het dossier bestudeerd. Vanwege de coronacrisis heeft geen fysiek spreekuur plaatsgevonden.
Er is volgens de primaire arts geen indicatie voor een urenbeperking op basis van de toepasselijke criteria. Zij acht wel plausibel dat er tijdelijk sprake was van een urenbeperking vanwege nog te volgen behandeling, maar daar is inmiddels geen sprake meer van.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft primaire arts [naam primaire arts] neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst FML van 24 augustus 2020.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd inclusief het bezwaarschrift en de aanvullende bezwaargronden. Zij is van mening dat de primaire arts de belastbaarheid juist heeft vastgesteld op grond van een zorgvuldig onderzoek, waarbij ook uitgebreide medische gegevens van de bedrijfsarts en de expertise van Ergatis zijn meegenomen. In bezwaar zijn geen nieuwe medische feiten naar voren gekomen of door eiser ingebracht die maken dat de medische bevindingen van de primaire arts onjuist zijn.
De verzekeringsarts b&b ziet bij eiser degeneratieve veranderingen in de lage rug waarvoor de primaire arts uitgebreide beperkingen heeft aangenomen voor fysiek belastende inspanningen en voor specifieke rugbelasting. Dat sluit voldoende aan bij aard en ernst van eisers medisch objectiveerbare afwijkingen.
Eiser heeft daarnaast psychische klachten die bestaan uit stressgevoeligheid naast angstige en depressieve stemmingen. Echter, die klachten geven geen aanleiding een ernstig psychiatrisch ziektebeeld te veronderstellen en de bevindingen bij het psychiatrisch onderzoek van Ergatis wijzen daar ook niet op. De psychiater vond immers geen ernstige psychopathologie en geen ernstige stoornissen in cognitieve, conatieve en affectieve functies. Daar komt volgens de verzekeringsarts b&b bij dat er geen specifieke behandeling is ingezet.
De geobjectiveerde psychische problematiek acht zij dan ook juist ingeschat en de aangenomen beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren sluiten daar bij aan.
In bezwaar is volgens [naam verzekeringsarts b&b] niet gebleken dat het oordeel met betrekking tot het ontbreken van een indicatie voor een urenbeperking onjuist is, gelet op de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid. Volgens die Standaard kan een urenbeperking worden overwogen op energetische, preventieve gronden en op basis van beschikbaarheid. [naam verzekeringsarts b&b] ziet bij eiser geen ernstige somatische of psychiatrische aandoeningen met medisch objectieve stoornissen in de energiehuishouding. Eiser heeft pijnklachten en psychische klachten waarmee rekening wordt gehouden door de fysieke en mentale belasting te verminderen. Verder ziet de verzekeringsarts b&b geen aandoening waarbij eiser op voorhand minder uren inzetbaar zou zijn, noch een verminderde beschikbaarheid in verband met behandeling. Een urenbeperking acht zij daarom, getoetst aan de Standaard duurbelastbaarheid, niet geïndiceerd.
Zij concludeert dat het standpunt van de primaire arts kan worden gevolgd en handhaaft dan ook ongewijzigd de FML van 24 augustus 2020.
4.3
Eiser heeft onder verwijzing naar zijn bezwaren tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn huisarts spreekt over burn-out/depressieve klachten. Verder wijst eiser op een brief van de hem behandelende klinisch psychologe-psychisch therapeute [naam klinisch psychologe-psychisch therapeute] van 12 maart 2021 waarin zij aangeeft dat er sprake is van een depressieve stoornis met een al jaren bestaande sombere stemming met gevoelens van verdriet, wanhopig voelen, geagiteerdheid en machteloosheid die in de laatste periode verergeren. Uit deze medische stukken blijkt volgens eiser dat ten onrechte voor de aspecten 1.1, 1.2, 1.3, 5.2 en 5.4 geen verdergaande beperkingen zijn aangenomen in de FML. Voorts blijkt daar volgens eiser uit dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen.
In zijn aanvullende gronden van 12 november 2021 heeft eiser aangevoerd dat het bestreden besluit vernietigd moet worden omdat het onzorgvuldig tot stand is gekomen nu noch de primaire arts, noch de verzekeringsarts b&b eiser fysiek heeft gezien, laat staan onderzocht. Beide artsen hebben volstaan met dossieronderzoek zonder informatie op te vragen bij behandelaars van eiser. Eiser wijst in dit verband op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491).
4.4
De rechtbank overweegt allereerst dat de door eiser aangehaalde uitspraak van de CRvB van 21 juni 2021 inderdaad ziet op de situatie dat – in zijn algemeenheid – de betrokkene in de primaire fase is onderzocht door een arts die geen verzekeringsarts is en in de bezwaarfase geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden. Volgens deze uitspraak moet die situatie leiden tot vernietiging van de beslissing op bezwaar. In de uitspraak van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2021:3041) van 2 december 2021 heeft de CRvB dit standpunt in die zin genuanceerd, dat als in de primaire fase geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts is geweest de verzekeringsarts b&b alleen van feitelijk contact met de betrokkene kan afzien indien hij voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
Het UWV heeft in het nadere verweer van 1 december 2021, ondersteund door een nadrukkelijk op dit punt toegesneden motivering in de rapportage van een verzekeringsarts b&b van 30 november 2021, aangegeven waarom in dit geval een spreekuurcontact met een verzekeringsarts b&b niet nodig was. Daarbij heeft die verzekeringsarts aangegeven dat de uitgebreide expertise van Ergatis van 23 augustus 2019, inclusief een compleet orthopedisch onderzoek en een belastbaarheidsonderzoek, ruim voldoende informatie bevat. De medische situatie is daarna nauwelijks veranderd, zodat de gehele situatie, het medisch feitencomplex, al duidelijk was.
De rechtbank acht deze nadere motivering voldoende. De rechtbank heeft geen medische stukken aangetroffen die er op duiden dat er nog onduidelijkheid bestond met betrekking tot het medisch feitencomplex op de datum die hier in geding is. Dit betekent dat het medisch onderzoek in dit opzicht voldoende zorgvuldig is geweest.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek ook overigens op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zowel de psychische (burn-out) klachten, als de rugklachten van eiser. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser heeft in beroep een verklaring van klinisch psychologe-psychotherapeute [naam klinisch psychologe-psychisch therapeute] van 12 maart 2021 en journaalposten van zijn huisarts overgelegd, naast een eigen opsomming van de klachten die hij ervaart. Voorts heeft hij een brief van de behandelend reumatoloog van 27 oktober 2021 overgelegd.
Terecht heeft het UWV daarover opgemerkt dat de verklaring van [naam klinisch psychologe-psychisch therapeute] ziet op de situatie van na de datum hier in geding (8 oktober 2020). In deze verklaring is immers sprake van een intake op 26 februari 2021, terwijl zij verder spreekt over klachten die ‘in de laatste periode verergeren’. Ook de brief van de behandelend reumatoloog, waarin staat dat eiser op 26 oktober 2021 op de polikliniek Reumatologie is geweest, alwaar de diagnose fibromyalgie werd gesteld, heeft betrekking op een datum van ruim een jaar na de datum waarover deze procedure gaat. Voor zover de in beroep overgelegde informatie van de huisarts betrekking heeft op de datum in geding, was deze informatie al bekend bij het UWV en is door de artsen van het UWV in hun afwegingen betrokken.
In het standpunt van het UWV dat, als rekening wordt gehouden met de beperkingen die zijn neergelegd in de FML, er geen urenbeperking noodzakelijk is, kan de rechtbank zich vinden.
Daarbij zijn de artsen van het UWV terecht uitgegaan van de criteria van de verzekeringsgeneeskundige standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ en is voldoende gemotiveerd waarom eiser niet aan deze criteria voldoet.
Ook overigens ziet de rechtbank in de door eiser in beroep overgelegde informatie geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
Gelet op het voorgaande heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig uitgevoerd en voldoende gemotiveerd, waarmee voor de rechtbank is komen vast te staan dat in de FML van 24 augustus 2020 de beperkingen van eiser niet zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige en in navolging daarvan een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: samensteller kunststof en rubber producten (Sbc-code 271130), administratief medewerker (document scannen) (Sbc-code 315133) en administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 4 september 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 7 januari 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.5 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 27,85%. Dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht zodat de rechtbank uitgaat van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 8 oktober 2020.
7.
Conclusie
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 10 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.