In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die als teamleider werkzaam was, had een uitkering aangevraagd na uitval door burn-out en rugklachten. Het UWV weigerde de uitkering per 8 oktober 2020, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 17 december 2021, waarbij beide partijen afwezig waren.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV beoordeeld, waarbij de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken waren. De rechtbank concludeert dat het UWV voldoende zorgvuldig heeft gehandeld in de medische beoordeling en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 27,45% juist is. Eiser heeft geen nieuwe medische feiten aangedragen die de beoordeling van het UWV zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank oordeelt dat de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheid ten grondslag lagen, passend zijn voor eiser, en dat de WIA-uitkering terecht is geweigerd.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde WIA-uitkering. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.