In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijstand door appellante. Appellante, moeder van twee kleine kinderen en gescheiden van haar ex-partner, had eerder een zwangerschaps- en bevallingsuitkering ontvangen, maar haar aanvragen om bijstand op grond van de Participatiewet waren om verschillende redenen afgewezen. De zaak betreft specifiek de afwijzing van haar aanvraag van 11 december 2018. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in een situatie verkeerde waarin zij niet over de middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat het college ten onrechte de aanvraag had afgewezen op basis van onvoldoende onderbouwing van de financiële situatie van appellante. De Raad heeft de eerdere verklaringen van appellante in overweging genomen, waaruit bleek dat zij wel degelijk financiële ondersteuning ontving van haar ex-partner en vrienden. De Raad heeft besloten dat het college aan appellante met ingang van 11 december 2018 bijstand moet verlenen naar de voor haar geldende norm. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 4.594,-.