ECLI:NL:RBZWB:2022:8646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
BRE 22/4664 en 22/4665
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uittreksel uit de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) door het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 29 november 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van verzoekers [verzoeker 1], [verzoeker 2] en hun advocaat mr. [verzoeker 3]. Het verzoek betreft de afwijzing van hun aanvraag om een uittreksel uit de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) van de gemeente Bergen op Zoom. De aanvraag werd op 26 april 2022 ingediend, maar het college heeft deze afgewezen met een besluit van 1 juli 2022. Het college verklaarde het bezwaar van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet-ontvankelijk en het bezwaar van mr. [verzoeker 3] ongegrond. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college op goede gronden heeft gehandeld. De voorzieningenrechter concludeert dat de verzoekers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij de aanvraag niet hebben ondertekend. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om het uittreksel uit de BRP moet worden getoetst aan de Wet basisregistratie persoonsgegevens (Wet BRP) en het Besluit basisregistratie persoonsgegevens. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gevraagde persoonsgegevens niet kunnen worden verstrekt, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van de wet. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/4664 AVG VV en BRE 22/4665 AVG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 november 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker 1],
[verzoeker 2]en
mr. [verzoeker 3], alle te [plaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. [verzoeker 3] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom(het college).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers betreffende de afwijzing van hun aanvraag om een uittreksel uit de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP) van de gemeente Bergen op Zoom. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoekers daartegen. [1]
Het college heeft de aanvraag van 26 april 2022 met het besluit van 1 juli 2022 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 20 september 2022 op het bezwaar van verzoekers is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Het college heeft het bezwaar van [verzoeker 1] ( [verzoeker 1] ) en [verzoeker 2] niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van mr. [verzoeker 3] ongegrond verklaard.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker 1] , de waarnemend gemachtigde van verzoekers, mr. J.M. Molkenboer, en mr. B. Wouters namens het college.

Totstandkoming van het besluit

1. Bij brief van 26 april 2022 heeft advocaat mr. [verzoeker 3] ( [verzoeker 3] ), werkzaam bij [verzoeker 2] , het college verzocht om een uittreksel uit de BRP met vermelding van nationaliteit, burgerlijke staat en adreshistorie van de heer [naam] ( [naam] ), in verband met een te voeren omgangsprocedure.
[naam] is de vader van de drie minderjarige kinderen van [verzoeker 1] .
Het college heeft bij brief van 17 mei 2022 medegedeeld voornemens te zijn om het verzoek af te wijzen, omdat in het verzoek geen algemeen verbindend voorschrift is vermeld op basis waarvan de gegevens mogen worden verstrekt.
[verzoeker 3] heeft bij brief van 23 mei 2022 een zienswijze ingediend.
Bij het primaire besluit van 1 juli 2022 heeft het college besloten de gevraagde persoonsgegevens niet aan [verzoeker 3] te verstrekken.
Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt door [verzoeker 3] , namens zichzelf, [verzoeker 1] en [verzoeker 2] . Zij heeft daarbij aangegeven akkoord te gaan met een beperkt uittreksel uit de BRP met daarop de naam, achternaam en het huidige adres van [naam] .
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van [verzoeker 3] ongegrond verklaard.
Aan de niet-ontvankelijkverklaring is ten grondslag gelegd dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] het bezwaarschrift niet mede hebben ondertekend en zij daarom geen direct belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook overigens is niet gebleken dat hun belang rechtstreeks bij het primaire besluit is betrokken.
Aan de ongegrondverklaring is ten grondslag gelegd dat voor het starten van een verzoekschriftprocedure niet noodzakelijk is om te beschikken over de gevraagde persoonsgegevens. Alleen de namen en -voor zover bekend- de voornamen en de woonplaats van de belanghebbenden moeten in het verzoekschrift worden vermeld. Indien de rechtbank of de deurwaarder persoonsgegevens nodig heeft, kan zij zelf de landelijke BRP raadplegen om de noodzakelijke gegevens te achterhalen. Dat het Procesreglement Gezag en Omgang (het Procesreglement) wellicht iets anders inhoudt, maakt dit naar de mening van het college niet anders, nu dit Procesreglement geen algemeen verbindend voorschrift inhoudt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
2. Verzoekers stellen dat sprake is van onverwijlde spoed, omdat [verzoeker 1] feitelijk al twee jaar geen contact heeft met haar dochter en niet uit te sluiten is dat het nog maanden duurt voordat de rechtbank een beslissing neemt op het ingediende beroepschrift. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang aanwezig.
Inhoudelijk
3.1
De voorzieningenrechter beoordeelt of het college op goede gronden de bezwaren van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet-ontvankelijk heeft verklaard. Vervolgens beoordeelt de voorzieningenrechter of het college op goede gronden bij het standpunt is gebleven om het gevraagde uittreksel uit de BRP niet te verstrekken aan [verzoeker 3] . Zij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoekers hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De beroeps- en verzoeksgronden zijn opgenomen in overweging 4 van deze uitspraak.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroeps- en verzoeksgronden
4. Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat de belangen van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] net als dat van [verzoeker 3] rechtstreeks bij het besluit betrokken zijn. Vervolgens stellen verzoekers dat [verzoeker 3] als advocaat uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden is belast en dat het uittreksel is opgevraagd in het kader van een te voeren gerechtelijke procedure, namelijk de verzoekschriftprocedure tot nakoming van de bestaande omgangsregeling door [naam] dan wel tot vaststelling van een nieuwe omgangsregeling. Het uittreksel is noodzakelijk om [naam] aan te kunnen schrijven in het kader van een minnelijke schikking, want [verzoeker 1] beschikt niet over het huidige adres van [naam] . Daarnaast is het uittreksel noodzakelijk om te bepalen bij welke rechtbank de omgangsprocedure aanhangig dient te worden gemaakt en dient dit uittreksel op grond van het Procesreglement bij de indiening van het verzoek om een omgangsregeling bij de rechtbank te worden overgelegd. Op deze gronden stellen verzoekers recht te hebben op verstrekking van het uittreksel uit de BRP.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter, gezien het voorgaande en het spoedeisend belang, verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het college feitelijk verplicht wordt om aan [verzoeker 3] een uittreksel uit de BRP van [naam] te verstrekken.
Beoordeling
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek om het uittreksel uit de BRP getoetst dient te worden aan de artikelen 3.6 en 3.21 van de Wet basisregistratie persoonsgegevens (Wet BRP) en artikel 41 en bijlage 5 van het Besluit basisregistratie persoonsgegevens (Besluit BRP). Uit deze artikelen volgt dat de gevraagde persoonsgegevens mogen worden verstrekt, indien ze nodig zijn in het kader van een gerechtelijke procedure. Op grond van bijlage 5 van het Besluit BRP mogen burgemeester en wethouders de gevraagde persoonsgegevens verstrekken aan een derde die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden als ‘werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang’ is belast, onder de voorwaarde dat de werkzaamheden geschieden in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift.
Zijn [verzoeker 1] en [verzoeker 2] terecht niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar?
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker 3] (als advocaat) met het verzoekschrift (de aanvraag) een uittreksel uit de BRP heeft opgevraagd. Zij heeft het verzoek op briefpapier van haar werkgever (het advocatenkantoor) ingediend bij het college en schrijft “
verzoek ik u mij de navolgende gegevens te doen toekomen”. Uit het verzoek blijkt niet van een andere aanvrager dan [verzoeker 3] . [verzoeker 3] is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn niet genoemd in de aanvraag en de aanvraag is evenmin (mede)ondertekend door [verzoeker 1] en het advocatenkantoor. Op de aanvraag zijn een voornemen en een primair besluit gevolgd. Deze brieven zijn weliswaar geadresseerd aan [verzoeker 2] , maar hebben als aanhef “
Beste mevrouw [verzoeker 3]”. Nu [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet degenen zijn die de aanvraag hebben ingediend, staat dit aan ontvankelijkheid van het door hen ingediende bezwaar in de weg.
Daarnaast hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] geen eigen, rechtstreeks bij het primaire besluit betrokken belang. Hoewel het uittreksel van [naam] is opgevraagd in het kader van een door [verzoeker 1] tegen [naam] te voeren gerechtelijke procedure, is in deze zaak alleen [verzoeker 3] - uit hoofde van haar beroep van advocaat - belanghebbende. Op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Wet BRP en bijlage 5 bij het Besluit BRP mag het college de gevraagde gegevens verstrekken aan een derde die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden is belast, zoals een advocaat. Dergelijke gegevens mogen in het kader van de privacy niet aan burgers of een advocatenkantoor worden verstrekt. Dit houdt in dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zelf geen uittreksel van [naam] kunnen aanvragen en dat, wanneer door het college wel een uittreksel aan [verzoeker 3] zou zijn verstrekt, [verzoeker 1] dit vervolgens nimmer zou hebben mogen inzien. Dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] een belang hebben bij verkrijging van het uittreksel uit de BRP is wel duidelijk. Hun belang is echter een afgeleid belang.
7. De voorzieningenrechter concludeert dat het college de bezwaren van [verzoeker 1] en van [verzoeker 2] op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepsgrond van verzoekers slaagt niet.
Heeft het college terecht geweigerd aan [verzoeker 3] een uittreksel uit het BRP te verstrekken?
8. Uit de artikelen 3.6 en 3.21 van de Wet BRP en artikel 41 en bijlage 5 van het Besluit BRP volgt dat de gevraagde persoonsgegevens mogen worden verstrekt, indien wordt voldaan aan drie voorwaarden, namelijk (1) dat het uittreksel uit de BRP nodig is voor een gerechtelijke procedure, (2) dat het verzoek komt van een derde die uit hoofde van ambt of beroep met gerechtelijke werkzaamheden is belast en (3) dat de werkzaamheden geschieden in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het aanschrijven van [naam] met een poging een minnelijke schikking te treffen omtrent de omgang, geen gerechtelijke werkzaamheid betreft en dat in zoverre niet voldaan is aan de voorwaarden in voornoemde artikelen voor verstrekking van een uittreksel uit de BRP.
10. De omgangsprocedure die [verzoeker 3] namens [verzoeker 1] bij de rechtbank wil voeren is wel een gerechtelijke procedure en [verzoeker 3] is een derde, die uit hoofde van ambt of beroep (als advocaat) gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden is belast. In zoverre is voldaan aan de eerste twee voorwaarden voor verstrekking van de gevraagde persoonsgegevens. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de werkzaamheden geschieden in verband met uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat de Awb geen omschrijving bevat van het begrip algemeen verbindend voorschrift. Onder algemeen verbindende voorschriften pleegt, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, blz. 105), naar huidig recht te worden verstaan: naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regels, vastgesteld door een orgaan dat de bevoegdheid daartoe aan een wet ontleent. [2]
12. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in Reglementen, zoals het Procesreglement, aanvullende regels zijn neergelegd over de wijze van procederen. In het Procesreglement is in hoofdstuk 2 de werkwijze voor het indienen van verzoekschriften beschreven, met een verwijzing naar (onder andere) artikel 799 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Uit artikel 2.2 van het Procesreglement blijkt dat voor het indienen van een verzoekschrift inzake een omgangsregeling een uittreksel uit de BRP van verzoeker en belanghebbende(n) vereist is. Verzoekers beroepen zich op dit artikel in het Procesreglement.
De voorzieningenrechter stelt echter vast dat er geen wettelijke basis is voor dit vereiste.
In artikel 799 Rv is namelijk bepaald dat een verzoekschrift de namen en, voor zover bekend, de voornamen en de woonplaats van de belanghebbenden bevat. Een uittreksel uit de BRP wordt in dit artikel niet genoemd. In Rv is bovendien geen algemene bevoegdheid toegekend aan rechtbanken tot het stellen van nadere regels. Hieruit volgt dat de regels in het Procesreglement geen gelding hebben als algemeen verbindend voorschrift, omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven. Bepalingen in een procesreglement geven slechts invulling aan rechterlijke beleidsruimte. [3]
13. De voorzieningenrechter merkt daarnaast op dat zij ambtshalve bekend is met de feitelijke werkwijze van de verzoekschriftprocedure bij team jeugd van de rechtbank. Deze werkwijze is als volgt. Indien een verzoekschrift wordt ingediend, zonder een uittreksel BRP van de belanghebbende en de reden voor het niet overleggen wordt vermeld, dan raadpleegt de rechtbank zelf de BRP om de benodigde gegevens te achterhalen. Het overleggen van het uittreksel uit de BRP is dus niet noodzakelijk voor het voeren van een verzoekschriftprocedure. Ook niet, zoals verzoekers kennelijk menen, ter bepaling van de rechtbank waar het verzoekschrift dient te worden ingediend, omdat de rechter van de woonplaats van verzoeker bevoegd is (zie artikel 262 Rv).
14. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een algemeen verbindend voorschrift op grond waarvan het uittreksel uit de BRP moet worden verstrekt. Dit betekent dat aan de laatste voorwaarde voor verstrekking van het uittreksel uit de BRP niet is voldaan. Ook deze grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter concludeert dat het college de bezwaren van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Tevens heeft het college op goede gronden geweigerd aan [verzoeker 3] een uittreksel uit de BRP van [naam] te verstrekken. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 29 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Bijlage: Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht(Awb)
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 7:1, eerste lid, aanhef, van de Awb
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, (…)
Artikel 8:1 van de Awb
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Wet basisregistratie personen(Wet BRP)
Artikel 3.6 van de Wet BRP
1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt op verzoek van een derde aan hem gegevens voor zover:
a. het gebruik van die gegevens is voorgeschreven in een algemeen verbindend voorschrift,
b. de derde voorafgaande schriftelijke toestemming heeft van de ingeschrevene over wie gegevens worden verstrekt, of
c. de verstrekking in overeenstemming is met het tweede lid.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden door derden verrichte werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang aangewezen, ten behoeve waarvan gegevens uit de basisregistratie kunnen worden verstrekt. De maatregel bepaalt tevens de categorieën van derden die voor de verstrekking in aanmerking komen en bepaalt of artikel 3.21 op de verstrekking van toepassing is. De maatregel kan beperkingen bevatten ten aanzien van de gegevens die kunnen worden verstrekt.
(…)
Artikel 3:21 van de Wet BRP
1. Indien op de persoonslijst een aantekening omtrent beperking van de verstrekking van gegevens aan derden is vermeld, worden geen gegevens van de persoonslijst verstrekt op grond van:
a. de artikelen 3.3 en 3.6, voor zover de beperking van de verstrekking van toepassing is;
b. artikel 3.9.
2. In afwijking van het eerste lid verstrekt het college van burgemeester en wethouders gegevens op grond van artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en c, indien de persoonlijke levenssfeer daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
3. Het college maakt een beschikking, waarmee het toepassing geeft aan het tweede lid, terstond bekend aan de betrokkene. Het geeft geen uitvoering aan de beschikking binnen een bij die beschikking gestelde termijn.
4. Artikel 2.55, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Het college neemt passende maatregelen om ten minste eens per jaar aan de ingezetenen het recht, bedoeld in het eerste lid, bekend te maken. De bekendmaking vindt plaats via één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.
Besluit basisregistratie personen (Besluit BRP)
Artikel 41 van het Besluit BRP
De door derden verrichte werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang, bedoeld in artikel 3.6 van de wet, de categorieën van derden die in verband met die werkzaamheden in aanmerking komen voor de verstrekking van gegevens, de beperkingen ten aanzien van de gegevens die kunnen worden verstrekt en de bepaling of artikel 3.21 van de wet op de verstrekking van toepassing is, zijn aangeduid in de tabel die als bijlage 5 bij dit besluit is gevoegd.
Bijlage 5. Derden die werkzaamheden verrichten met een gewichtig maatschappelijk belang aan wie door burgemeester en wethouders verstrekt kan worden.
Gerechtelijke werkzaamheden behoren tot de werkzaamheden, die zijn opgenomen in deze tabel. Onder derden wordt in dit verband verstaan: een derde die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met de hiervoor genoemde werkzaamheden is belast. Clausulering van de werkzaamheden en beperking van gegevens die kunnen worden verstrekt: De werkzaamheden geschieden in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift.
Procesreglement Gezag en Omgang
Artikel 2.2 van het Procesreglement (voor zover van belang)
Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de volgende stukken worden overgelegd:
•BRP-uittreksel(s) van verzoeker en belanghebbende(n); gedateerd en niet ouder dan drie maanden.
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
Artikel 799, eerste lid, Rv
Onverminderd het bepaalde in artikel 278, eerste lid, bevat een verzoekschrift de namen en, voor zover bekend, de voornamen en de woonplaats van de belanghebbenden, alsmede van anderen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn.

Voetnoten

1.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1987.
3.De voorzieningenrechter vindt steun voor dit standpunt in de uitspraak van de AbRS van 25 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW3851, overweging 2.4.1.