3.2De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroeps- en verzoeksgronden
4. Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat de belangen van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] net als dat van [verzoeker 3] rechtstreeks bij het besluit betrokken zijn. Vervolgens stellen verzoekers dat [verzoeker 3] als advocaat uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden is belast en dat het uittreksel is opgevraagd in het kader van een te voeren gerechtelijke procedure, namelijk de verzoekschriftprocedure tot nakoming van de bestaande omgangsregeling door [naam] dan wel tot vaststelling van een nieuwe omgangsregeling. Het uittreksel is noodzakelijk om [naam] aan te kunnen schrijven in het kader van een minnelijke schikking, want [verzoeker 1] beschikt niet over het huidige adres van [naam] . Daarnaast is het uittreksel noodzakelijk om te bepalen bij welke rechtbank de omgangsprocedure aanhangig dient te worden gemaakt en dient dit uittreksel op grond van het Procesreglement bij de indiening van het verzoek om een omgangsregeling bij de rechtbank te worden overgelegd. Op deze gronden stellen verzoekers recht te hebben op verstrekking van het uittreksel uit de BRP.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter, gezien het voorgaande en het spoedeisend belang, verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het college feitelijk verplicht wordt om aan [verzoeker 3] een uittreksel uit de BRP van [naam] te verstrekken.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek om het uittreksel uit de BRP getoetst dient te worden aan de artikelen 3.6 en 3.21 van de Wet basisregistratie persoonsgegevens (Wet BRP) en artikel 41 en bijlage 5 van het Besluit basisregistratie persoonsgegevens (Besluit BRP). Uit deze artikelen volgt dat de gevraagde persoonsgegevens mogen worden verstrekt, indien ze nodig zijn in het kader van een gerechtelijke procedure. Op grond van bijlage 5 van het Besluit BRP mogen burgemeester en wethouders de gevraagde persoonsgegevens verstrekken aan een derde die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden als ‘werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang’ is belast, onder de voorwaarde dat de werkzaamheden geschieden in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift.
Zijn [verzoeker 1] en [verzoeker 2] terecht niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar?
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker 3] (als advocaat) met het verzoekschrift (de aanvraag) een uittreksel uit de BRP heeft opgevraagd. Zij heeft het verzoek op briefpapier van haar werkgever (het advocatenkantoor) ingediend bij het college en schrijft “
verzoek ik u mij de navolgende gegevens te doen toekomen”. Uit het verzoek blijkt niet van een andere aanvrager dan [verzoeker 3] . [verzoeker 3] is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn niet genoemd in de aanvraag en de aanvraag is evenmin (mede)ondertekend door [verzoeker 1] en het advocatenkantoor. Op de aanvraag zijn een voornemen en een primair besluit gevolgd. Deze brieven zijn weliswaar geadresseerd aan [verzoeker 2] , maar hebben als aanhef “
Beste mevrouw [verzoeker 3]”. Nu [verzoeker 1] en [verzoeker 2] niet degenen zijn die de aanvraag hebben ingediend, staat dit aan ontvankelijkheid van het door hen ingediende bezwaar in de weg.
Daarnaast hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] geen eigen, rechtstreeks bij het primaire besluit betrokken belang. Hoewel het uittreksel van [naam] is opgevraagd in het kader van een door [verzoeker 1] tegen [naam] te voeren gerechtelijke procedure, is in deze zaak alleen [verzoeker 3] - uit hoofde van haar beroep van advocaat - belanghebbende. Op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Wet BRP en bijlage 5 bij het Besluit BRP mag het college de gevraagde gegevens verstrekken aan een derde die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden is belast, zoals een advocaat. Dergelijke gegevens mogen in het kader van de privacy niet aan burgers of een advocatenkantoor worden verstrekt. Dit houdt in dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zelf geen uittreksel van [naam] kunnen aanvragen en dat, wanneer door het college wel een uittreksel aan [verzoeker 3] zou zijn verstrekt, [verzoeker 1] dit vervolgens nimmer zou hebben mogen inzien. Dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] een belang hebben bij verkrijging van het uittreksel uit de BRP is wel duidelijk. Hun belang is echter een afgeleid belang.
7. De voorzieningenrechter concludeert dat het college de bezwaren van [verzoeker 1] en van [verzoeker 2] op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepsgrond van verzoekers slaagt niet.
Heeft het college terecht geweigerd aan [verzoeker 3] een uittreksel uit het BRP te verstrekken?
8. Uit de artikelen 3.6 en 3.21 van de Wet BRP en artikel 41 en bijlage 5 van het Besluit BRP volgt dat de gevraagde persoonsgegevens mogen worden verstrekt, indien wordt voldaan aan drie voorwaarden, namelijk (1) dat het uittreksel uit de BRP nodig is voor een gerechtelijke procedure, (2) dat het verzoek komt van een derde die uit hoofde van ambt of beroep met gerechtelijke werkzaamheden is belast en (3) dat de werkzaamheden geschieden in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat het aanschrijven van [naam] met een poging een minnelijke schikking te treffen omtrent de omgang, geen gerechtelijke werkzaamheid betreft en dat in zoverre niet voldaan is aan de voorwaarden in voornoemde artikelen voor verstrekking van een uittreksel uit de BRP.
10. De omgangsprocedure die [verzoeker 3] namens [verzoeker 1] bij de rechtbank wil voeren is wel een gerechtelijke procedure en [verzoeker 3] is een derde, die uit hoofde van ambt of beroep (als advocaat) gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden is belast. In zoverre is voldaan aan de eerste twee voorwaarden voor verstrekking van de gevraagde persoonsgegevens. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de werkzaamheden geschieden in verband met uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat de Awb geen omschrijving bevat van het begrip algemeen verbindend voorschrift. Onder algemeen verbindende voorschriften pleegt, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, blz. 105), naar huidig recht te worden verstaan: naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regels, vastgesteld door een orgaan dat de bevoegdheid daartoe aan een wet ontleent.
12. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in Reglementen, zoals het Procesreglement, aanvullende regels zijn neergelegd over de wijze van procederen. In het Procesreglement is in hoofdstuk 2 de werkwijze voor het indienen van verzoekschriften beschreven, met een verwijzing naar (onder andere) artikel 799 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Uit artikel 2.2 van het Procesreglement blijkt dat voor het indienen van een verzoekschrift inzake een omgangsregeling een uittreksel uit de BRP van verzoeker en belanghebbende(n) vereist is. Verzoekers beroepen zich op dit artikel in het Procesreglement.
De voorzieningenrechter stelt echter vast dat er geen wettelijke basis is voor dit vereiste.
In artikel 799 Rv is namelijk bepaald dat een verzoekschrift de namen en, voor zover bekend, de voornamen en de woonplaats van de belanghebbenden bevat. Een uittreksel uit de BRP wordt in dit artikel niet genoemd. In Rv is bovendien geen algemene bevoegdheid toegekend aan rechtbanken tot het stellen van nadere regels. Hieruit volgt dat de regels in het Procesreglement geen gelding hebben als algemeen verbindend voorschrift, omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven. Bepalingen in een procesreglement geven slechts invulling aan rechterlijke beleidsruimte.
13. De voorzieningenrechter merkt daarnaast op dat zij ambtshalve bekend is met de feitelijke werkwijze van de verzoekschriftprocedure bij team jeugd van de rechtbank. Deze werkwijze is als volgt. Indien een verzoekschrift wordt ingediend, zonder een uittreksel BRP van de belanghebbende en de reden voor het niet overleggen wordt vermeld, dan raadpleegt de rechtbank zelf de BRP om de benodigde gegevens te achterhalen. Het overleggen van het uittreksel uit de BRP is dus niet noodzakelijk voor het voeren van een verzoekschriftprocedure. Ook niet, zoals verzoekers kennelijk menen, ter bepaling van de rechtbank waar het verzoekschrift dient te worden ingediend, omdat de rechter van de woonplaats van verzoeker bevoegd is (zie artikel 262 Rv).
14. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een algemeen verbindend voorschrift op grond waarvan het uittreksel uit de BRP moet worden verstrekt. Dit betekent dat aan de laatste voorwaarde voor verstrekking van het uittreksel uit de BRP niet is voldaan. Ook deze grond slaagt niet.