2.1. Ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, voor zover thans van belang, kan geen beroep in worden gesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift.
2.2. Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo, zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Wet van 22 februari 2012 tot herstel van wetstechnische gebreken alsmede andere wijzigingen van ondergeschikte aard in diverse wetten op of in verband met het terrein van infrastructuur en milieu (Stb. 2012, 114; hierna: de wet van 22 februari 2012), wordt een omgevingsvergunning in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist. Aan deze laatste volzin is ingevolge artikel XX, tweede lid, van de wet van 22 februari 2012 terugwerkende kracht toegekend tot 1 oktober 2010.
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor wordt, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van die wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
Ingevolge het derde lid kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
2.3. Bij het besluit van 18 oktober 2010 heeft de raad alle projecten, met uitzondering van die projecten waarvoor minimaal 1/5 deel van de raadsleden binnen vijf werkdagen na verzending van een schriftelijke mededeling schriftelijk kenbaar maakt dat zij over het afgeven van een verklaring van geen bedenkingen willen besluiten, als categorie van gevallen als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Bor aangewezen.
2.4. De Awb bevat geen omschrijving van het begrip algemeen verbindende voorschriften. Onder algemeen verbindende voorschriften pleegt, mede gelet op de geschiedenis van totstandkoming van de Awb (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, blz. 105), naar huidig recht te worden verstaan: naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regels, vastgesteld door een orgaan dat de bevoegdheid daartoe aan een wet ontleent.
2.5. De bij het besluit van 18 oktober 2010 gegeven aanwijzing heeft tot gevolg dat geen verklaring van geen bedenkingen is vereist voor het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo, tenzij zich de daarin omschreven uitzondering voordoet. Het besluit schept daarmee een regel die de daarbij betrokken bestuursorganen in abstract omschreven gevallen bindt, externe werking heeft en zich leent voor herhaalde toepassing. De omstandigheid dat de aanwijzing zich niet rechtstreeks tot burgers richt, neemt niet weg dat zij de regel bij een besluit omtrent een beslissing op een aanvraag om omgevingsvergunning, of de toetsing daarvan door de bestuursrechter, kunnen inroepen, in welke gevallen de betrokken bestuursorganen aan de regel gebonden zijn. Aan de regel kan externe werking dan ook niet worden ontzegd.
Dit oordeel sluit aan bij de kwalificatie die de Afdeling volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juni 2006, 200506294/1, www.raadvanstate.nl) heeft gegeven aan de aanwijzing door het college van gedeputeerde staten van categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening,
Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad aan artikel 6.5, derde lid, van het Bor ten onrechte de bevoegdheid heeft ontleend om tot de aanwijzing te besluiten. In artikel 2.27, eerste lid, derde volzin, van de Wabo, zoals dat met ingang van 1 oktober 2010 luidt na inwerkingtreding van de wet van 22 februari 2012, is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur, zoals het Bor, het aangewezen bestuursorgaan, in dit geval de gemeenteraad, categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist. Daarmee voorziet de Wabo met terugwerkende kracht in een basis in een wet in formele zin voor de toekenning van de bevoegdheid aan de gemeenteraad tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, als bedoeld in artikel 6.5, derde lid, van het Bor.
Het besluit van 18 oktober 2010 moet worden aangemerkt als een besluit, inhoudende de vaststelling van een vaststelling van een algemeen verbindend voorschrift, waartegen, ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, geen beroep openstaat. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. Het betoog faalt.