ECLI:NL:RBZWB:2022:8486

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
C/02/401654 / FA RK 22-4239
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van der Linden
  • A. Toekoen
  • C. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige en voorlopige bepaling hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een vrouw en een man, die samen het gezag hebben over hun minderjarige kind. De vrouw verzocht om vervangende toestemming om met het kind te verhuizen naar een andere gemeente, terwijl de man zich hiertegen verzette. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw de noodzaak van de verhuizing niet voldoende heeft aangetoond en dat de verhuizing niet goed doordacht en voorbereid was. De rechtbank heeft ook bezorgdheid geuit over de praktische uitvoerbaarheid van de zorgregeling na de verhuizing, gezien de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders en de impact op het kind. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om toestemming voor de verhuizing afgewezen en het hoofdverblijf van het kind voorlopig bij de man bepaald. Tevens is er een verwijzing naar een hulpverleningstraject gedaan om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de belangen van het kind te waarborgen. De rechtbank heeft de overige verzoeken van de vrouw en de zelfstandige verzoeken van de man afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/401654 / FA RK 22-4239
Datum uitspraak: 1 december 2022
Beschikking betreffende onder meer verhuizing, hoofdverblijf en verdeling van
zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: voorheen mr. R. Joosen, thans mr. J.S. Bijsterbosch,
tegen
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. K. van Doorn in Gilze,
waargenomen door mr. R.G.J. van Kerkhof,
over het minderjarig kind van partijen:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2016, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 23 september 2022 ontvangen verzoek, met bijlagen;
- het op 11 oktober 2022 ontvangen verweerschrift met het zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- de brief van de voormalig advocaat van de vrouw 27 september 2022, met bijlage;
- het op 12 oktober 2022 van de voormalige advocaat van de vrouw ontvangen verweerschrift op het zelfstandig verzoek, met bijlagen;
- de brief van voormalig advocaat van de vrouw van 24 oktober 2022;
- de op 7 november 2022 van de huidige advocaat van de vrouw ontvangen reactie op het verweerschrift, tevens houdende verweer op zelfstandig verzoek, met als bijlage de beschikking van 3 november 2022.
1.2
De verzoeken zijn met gesloten deuren mondeling behandeld op 9 november 2022. Bij die behandeling waren aanwezig partijen, bijgestaan door advocaten. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend. Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.3
Partijen zijn in april 2020 een ouderschapsplan overeengekomen. Hierin staat onder andere in artikel 2 dat [minderjarige] haar hoofdverblijf heeft bij de vrouw en in artikel 3 dat de man de ene week contact heeft met [minderjarige] van zondagochtend 10.00 uur tot en met de daaropvolgende maandagavond 18.30 uur (na het avondeten) en de andere week van zaterdagochtend 10.00 uur tot de daaropvolgende maandagavond 18.30 uur (na het avondeten). In principe haalt de man [minderjarige] op bij de vrouw en brengt hij [minderjarige] ook weer bij de vrouw terug. Ook hebben partijen afspraken gemaakt over contact tijdens vakanties, feestdagen en bijzondere dagen.
2.4
De vrouw heeft de Poolse nationaliteit, de man de Nederlandse nationaliteit.
2.5
De vrouw heeft de huur van haar woning in [woonplaats 1] opgezegd per
19 oktober 2022. De vrouw en [minderjarige] staan per 31 oktober 2022 ingeschreven in de Basisregistratie Personen in [plaats] , alwaar zij (sindsdien) verblijven.
2.6
[minderjarige] gaat naar school in [woonplaats 1] .
2.7
Voormelde zorgregeling wordt niet nagekomen. Sinds 2 november 2022 verblijft [minderjarige] op doordeweekse dagen feitelijk bij de man.
2.8
Bij voormelde beschikking van 3 november 2022 heeft de rechtbank beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening van de vrouw. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen.
2.9
De vrouw is in 2019 met haar nieuwe partner getrouwd. Uit deze relatie is in 2020 een kind geboren. De echtgenoot van de vrouw heeft een kind uit een eerdere relatie, geboren in 2017, waarmee hij een contactregeling heeft.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw toestemming te verlenen om per 19 oktober 2022 met [minderjarige] naar [plaats] ( [gemeente naam] ) te verhuizen;
II. de vrouw toestemming te verlenen om [minderjarige] per 19 oktober 2022 in de Basisregistratie Personen (BRP) van de [gemeente naam] in te schrijven;
III. de vrouw toestemming te verlenen om [minderjarige] per 19 oktober 2022 in te schrijven op [school 1] Binnen de [naam] te [plaats] ;
IV. het ouderschapsplan, zoals medio april 2020 door partijen is gesloten, te wijzigen en te bepalen dat de zorg- en contactregeling zoals door de vrouw bij punt 3.19 van het verzoekschrift is beschreven, inhoudende:
- de man heeft contact met [minderjarige] eenmaal per twee weken in het weekend vanaf vrijdag na schooltijd tot zondag 18:00 uur (na de avondmaaltijd), waarbij de man haalt en brengt;
- de man heeft contact met [minderjarige] tijdens de zomervakantie gedurende twee aaneengesloten weken. De overige vakanties zullen partijen in onderling overleg verdelen,
dan wel een regeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie juist acht.
3.2
De man verzoekt de rechtbank zelfstandig bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. de vrouw in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren althans de verzoeken van de vrouw als ongegrond af te wijzen;
II. de vrouw te verbieden om tezamen met [minderjarige] te verhuizen buiten de huidige woonomgeving alsmede de vrouw te verbieden [minderjarige] in te schrijven op een andere instelling voor basisonderwijs;
III. partijen door te verwijzen naar een traject in het kader van het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA);
IV. een raadsonderzoek te gelasten naar de wenselijkheid van de verhuizing;
subsidiair
te bepalen dat [minderjarige] voortaan haar hoofdverblijf bij de man zal hebben (met wijziging van
het tussen partijen gesloten ouderschapsplan);
meer subsidiair
te bepalen dat de man gerechtigd is tot het hebben van contact met [minderjarige] :
- één weekend per veertien dagen vanaf vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur;
- twee aaneengesloten weken in de zomervakantie;
- de overige vakanties en feestdagen zullen jaarlijks door beide partijen in goed onderling overleg bij helfte worden verdeeld;
- de vrouw zal het halen en brengen in het kader van voornoemde regeling op zich nemen vanaf het moment dat zij daadwerkelijk in [plaats] gevestigd zijn (met wijziging van het tussen partijen gesloten ouderschapsplan).
3.3
De vrouw is het niet eens met de zelfstandige verzoeken van de man en verzoekt:
- de man in zijn primaire verzoek onder II niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen;
- ten aanzien van de onder III en IV gedane verzoeken refereert de vrouw zich aan het oordeel van de rechtbank;
- de man in zijn subsidiaire verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen;
- het meer subsidiaire verzoek van de man toe te wijzen, mits [minderjarige] om de week op vrijdag na school/bso naar [woonplaats 1] door haar dan wel door haar echtgenoot naar [woonplaats 1] wordt gebracht en op zondag om 18.00 uur in [woonplaats 1] wordt opgehaald.
3.4
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Ter nadere onderbouwing van haar verzoek geeft de vrouw het volgende aan. De vrouw heeft steeds bij de man aangegeven, dat zij de wens heeft om met [minderjarige] terug te verhuizen naar [plaats] . Zij is er dan ook van uitgegaan dat de man zou instemmen met de verhuizing. De vrouw stelt dat zij geen andere keus had dan te verhuizen naar [plaats] . De woning in [woonplaats 1] was te klein voor haar gezin en in de directe omgeving van [woonplaats 1] zijn er op korte termijn geen betaalbare woningen te vinden. Verder is in de omgeving van [plaats] meer werk voor de vrouw, die schoonheidsspecialiste is. Volgens de vrouw gaat [minderjarige] er door de verhuizing op alle fronten vooruit. Zij kan makkelijker buiten spelen en vrienden maken. De contactregeling tussen [minderjarige] en de man zal feitelijk niet veranderen. Volgens de vrouw was het contact tussen [minderjarige] en de man altijd al minimaal en heeft de man buiten de contactregeling om nooit de behoefte gehad om [minderjarige] te zien. Ook heeft de man steeds berust in de keuzes die zij voor [minderjarige] maakte en mocht zij ervan uit gaan dat de man ook nu op haar keuzes zou vertrouwen. De vrouw is bereid om de man te compenseren in de vakanties en zij zal het vervoer van [minderjarige] voor haar rekening nemen. De vrouw heeft inmiddels een woning in [plaats] geaccepteerd, omdat deze voldeed aan haar wensen en zij er geen zicht op had op welke termijn een andere geschikte woning beschikbaar zou zijn. De vrouw beschikt niet over de financiële middelen om in [woonplaats 1] een woning op de vrije markt te bemachtigen. Nadat de vrouw is verhuisd is zij de twee weken na de herfstvakantie met [minderjarige] dagelijks met de auto vanuit [plaats] naar [woonplaats 1] gereden, zodat [minderjarige] naar haar school in [woonplaats 1] kon blijven gaan. De vrouw heeft echter ingezien dat dit voor [minderjarige] een te grote belasting vormde. Zij viel in de auto vaak in slaap. De vrouw heeft in overleg met de man [minderjarige] bij hem gelaten, zodat [minderjarige] vanuit [woonplaats 2] (de woonplaats van de man) naar de school in [woonplaats 1] kan gaan. Met de man is ook tijdelijk afgesproken dat [minderjarige] om het weekend naar de vrouw zal gaan van vrijdag vijf uur tot zondag vijf uur.
Volgens de vrouw sluit de door haar voorgestelde [school 1] in [plaats] goed aan bij het onderwijs van de huidige basisschool, omdat er op de door de vrouw voorgestelde school in grote lijnen op dezelfde manier onderwijs wordt gegeven als op de huidige school van [minderjarige] .
Volgens de vrouw is de man niet in staat om [minderjarige] voldoende stabiliteit te bieden, gelet op het verleden, waarin hij verschillende keren naar het buitenland is vertrokken en weer is teruggekeerd. De vrouw kan zich niet vinden in een aanhouding van het verzoek in afwachting van een hulpverleningstraject in het kader van het UHA en vraagt de rechtbank om nu al op de verzoeken ten aanzien van de verhuizing en de inschrijving op school te beslissen. Ten slotte geeft de vrouw aan dat als de rechtbank haar verzoek om toestemming voor de verhuizing naar [plaats] afwijst, zij niet het voornemen heeft om terug te verhuizen naar [woonplaats 1] .
4.2
In reactie op het standpunt van de vrouw heeft de man aangegeven dat hij zich kan indenken dat de vrouw naar een grotere woning wilde verhuizen. De man kan zich echter niet voorstellen, dat er voor de vrouw in de regio [woonplaats 1] geen geschikt alternatief te vinden zou zijn. Uit de stukken blijkt dat de vrouw alleen heeft gereageerd op woningen in [plaats] . Volgens de man heeft de vrouw nooit actief gezocht naar een woning in de regio [woonplaats 1] . De vrouw heeft niet aangetoond dat in [plaats] meer werk voor haar is als schoonheidsspecialiste. Ook verwijt de man de vrouw dat zij hem niet in het voortraject van de verhuizing heeft betrokken; de vrouw laat na om de man bij belangrijke beslissingen te betrekken. De man heeft de indruk dat de vrouw naar [plaats] wilde verhuizen om in de nabijheid van een goede vriendin van haar te wonen; deze vriendin is de enige binding die de vrouw met [plaats] heeft. Volgens de man heeft de vrouw de verhuizing niet voldoende doordacht. Door naar [plaats] te verhuizen, maakt de vrouw het lastiger voor de man om aanwezig te zijn bij activiteiten van [minderjarige] . De man erkent dat hij in het verleden door persoonlijke problemen minder beschikbaar is geweest voor [minderjarige] , maar hij is nu nauw bij haar betrokken. De man vermeldt nog dat [minderjarige] tot voor kort, in de weekenden dat zij niet bij hem was, bij zijn ouders (die in hetzelfde huis wonen als de man)verbleef, wat feitelijk betekende dat zij elk weekend moest reizen tussen [plaats] en [woonplaats 2] . De man heeft geconstateerd dat, na de verhuizing van de vrouw en [minderjarige] naar [plaats] , [minderjarige] niet meer door de vrouw naar school is gebracht en dat ook de contactregeling tussen [minderjarige] en de man niet meer werd uitgevoerd. Als reden hiervoor gaf de vrouw aan dat zij overbelast was door de verhuizing. Hieruit blijkt volgens de man al dat het voor [minderjarige] te zwaar zal zijn om steeds tussen [plaats] en [woonplaats 2] te moeten reizen. De man verwacht alleen maar meer problemen in de uitvoering van de contactregeling tussen hem en [minderjarige] . De man wijst op het hetgeen door de Raad naar voren is gebracht tijdens de mondelinge behandeling van de voorlopige voorzieningen op 17 oktober 2022. Kort gezegd, de afstand van [plaats] naar [woonplaats 2] is te groot voor [minderjarige] , zeker als de ouders niet op een lijn zitten. Volgens de man ontbreekt de noodzaak voor de vrouw om naar [plaats] te verhuizen. Als de vrouw niet bereid is om terug te verhuizen naar de regio [woonplaats 1] , dan is de man bereid om [minderjarige] bij hem te laten wonen.
De man vindt de door de vrouw voorgestelde school niet passend voor [minderjarige] , omdat dit [naam onderwijs] betreft en deze vorm van onderwijs voor [minderjarige] te vrijblijvend is.
De man kan zich vinden in een verwijzing naar UHA.
4.3
Voor zover de rechtbank het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen zou afwijzen, hebben partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling alsnog overeenstemming over de zorgregeling bereikt. Besproken is dat er in dat geval een contactregeling tussen de man en [minderjarige] zal worden uitgevoerd, waarbij zij gerechtigd zijn tot contact met elkaar:
- eens per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- gedurende twee weken van de zomervakantie en de overige vakanties en feestdagen in onderling overleg.
De vrouw neemt het vervoer voor haar rekening en zij (of haar echtgenoot) zal [minderjarige] op vrijdag bij de man in [woonplaats 2] afzetten. De man zal [minderjarige] op zondag naar [woonplaats 1] brengen naar de ex-partner van de echtgenoot van de vrouw, waar [minderjarige] door de vrouw (of haar echtgenoot) weer zal worden opgehaald. De echtgenoot van de vrouw (of de vrouw) is op zondag in [woonplaats 1] , omdat hij dan zijn kind uit een eerdere relatie terug naar zijn ex-partner brengt.
4.4
De Raad geeft aan dat de vrouw een eigen koers vaart, waarvan [minderjarige] de dupe wordt. De manier waarop de vrouw deze verhuizing heeft voorbereid en heeft uitgevoerd, is niet in het belang van [minderjarige] . De Raad heeft er, net als de man, onvoldoende vertrouwen in dat de contactregeling, zoals nu besproken, blijvend zal worden uitgevoerd. De regeling is erg kwetsbaar nu deze wordt gekoppeld aan een ander kind van de echtgenoot van de vrouw. De Raad vindt dit zorgelijk. Het is bovendien niet helpend dat partijen, die niet goed met elkaar kunnen overleggen, op grote afstand van elkaar wonen. Partijen zullen met elkaar om de tafel moeten om beslissingen te nemen. Er is immers gezamenlijk gezag dat met zich brengt dat beslissingen over [minderjarige] in overleg tussen partijen genomen moeten worden. In het onderhavige geval heeft de vrouw de man slechts geïnformeerd over de verhuizing en de schoolkeuze voor [minderjarige] . De Raad adviseert om partijen naar het UHA te verwijzen, zodat partijen een hulpverleningstraject aan kunnen gaan om te werken aan hun communicatie. De Raad adviseert daarbij om [minderjarige] voorlopig bij de man te laten wonen, in afwachting van het verloop van dit traject, te meer nu de school van [minderjarige] in [woonplaats 1] is. Het verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf kan dan worden aangehouden, zodat partijen naar beide mogelijkheden kunnen kijken. Partijen zullen zich eerst moeten buigen over de vraag wat het voor [minderjarige] betekent als zij in [plaats] woont. Daarna kan de schoolkeuze worden bepaald. Het is voor [minderjarige] te lastig om op dit moment van school te wisselen.

5.De beoordeling

5.1
De Nederlandse rechter is bevoegd van de verzoeken kennis te nemen, omdat [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is, is op de verzoeken het Nederlands recht van toepassing.
5.2
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat als ouders, die samen het gezag hebben over een kind, het niet eens kunnen worden over een beslissing over het kind, zij de rechtbank kunnen vragen die beslissing te nemen. De rechter moet dan een beslissing nemen die zij het meest in het belang van het kind vindt. Dat betekent niet dat de rechter alleen maar rekening houdt met het belang van het kind. De rechter moet alle omstandigheden mee laten wegen en dat kan betekenen dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind (Hoge Raad, 25 april 2008, LJN: BC5901).
Verzoeken van de vrouw
Vervangende toestemming verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] ( [gemeente naam] )
5.3
De Hoge Raad heeft bepaald waar de rechter onder andere naar moet kijken bij een verzoek tot verhuizing. Dat is bijvoorbeeld (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901 en HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:487):
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarigen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarigen op eenzelfde contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg en de extra kosten die hiermee gemoeid zijn na de verhuizing;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarigen en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarigen, hun mening en de mate waarin de minderjarigen geworteld zijn in hun omgeving of juist extra gewend zijn aan verhuizingen;
- het belang van de ene ouder om te kunnen verhuizen en elders een toekomst op te bouwen;
- het belang van de andere ouder dat hij/zij op dezelfde manier voor de minderjarigen kan blijven zorgen.
5.4
In geval van gezamenlijk gezag heeft de rechter op grond van artikel 1:253a BW de mogelijkheid om de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft geen toestemming te verlenen, dan wel te verbieden om met het kind op grote afstand van de andere ouder te gaan wonen, dan wel de eerstgenoemde ouder te gelasten om met het kind terug te verhuizen, of zich met het kind te vestigen op zodanige afstand van de andere ouder dat omgang tussen het kind en die ouder kan plaatsvinden.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw de noodzaak om te verhuizen niet aangetoond. De vrouw heeft met onvoldoende verificatoire bescheiden onderbouwd, dat het haar niet is gelukt om in de omgeving van [woonplaats 1] een ruimere en betaalbare woning te vinden. Zij heeft slechts artikelen overgelegd waarin onder andere staat dat de huurprijzen in Noord-Brabant zijn gestegen. Zij heeft niet onderbouwd welke acties zij heeft ondernomen om een sociale huurwoning in deze omgeving te vinden. Zo is bijvoorbeeld onduidelijk gebleven bij welke woningstichtingen de vrouw in [woonplaats 1] en omgeving staat ingeschreven en welke wachttijd daarmee gemoeid is. De vrouw heeft evenmin met bewijsstukken aangetoond, dat zij in de omgeving van [plaats] meer werk kan krijgen als schoonheidsspecialiste dan in de regio [woonplaats 1] .
5.6
Verder is niet gebleken dat de vrouw de verhuizing goed doordacht en voorbereid heeft.
De vrouw stelt dat de man op de hoogte was van haar langgekoesterde wens om naar Zeeland te verhuizen. De man heeft dit betwist. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover uit WhatsApp contact tussen de vrouw en de moeder van de man zou blijken dat de moeder van de man op de hoogte was van de verhuisplannen van de vrouw, hiermee niet is aangetoond dat de man daarmee van deze plannen op de hoogte was. De vrouw ging er eenvoudigweg vanuit dat de man zou instemmen met een verhuizing. De vrouw heeft voorts de huur van haar woning en de buitenschoolse opvang van [minderjarige] in [woonplaats 1] opgezegd. Vervolgens heeft zij een woning in [plaats] gehuurd en is zij verhuisd. Dit heeft zij gedaan nog vóór er door de rechtbank op het onderhavige verzoek is beslist.
5.7
Hoewel de vrouw als compensatie voor de verhuizing aanbiedt om het vervoer van [minderjarige] voor haar rekening te nemen en meer contact tussen de man en [minderjarige] toe te staan in de vakanties, maakt de rechtbank zich – met de Raad – zorgen over de langdurige praktische uitvoerbaarheid van de zorgregeling. Deze is afhankelijk van derden en onzekere toekomstige omstandigheden. De rechtbank heeft bijvoorbeeld geen zicht op de communicatie tussen de echtgenoot van de vrouw en zijn ex-partner, de zorgregeling van de echtgenoot van de vrouw met zijn kind kan wijzigen, de ex-partner van de vrouw zou kunnen verhuizen, etc.
5.8
De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] er een groot belang bij heeft dat zij woont in een rustige en stabiele thuissituatie van waar uit zij relatief onbelast contact kan hebben met haar beide ouders. De verhuizing naar [plaats] vormt voor [minderjarige] een (emotionele) belasting, gelet op haar nog jonge leeftijd, de mate waarin en wijze waarop zij contact kan hebben met de man en de reisafstand die zij steeds zal moeten afleggen. Daar komt bij dat de verstandhouding tussen partijen niet goed is. Verder staat de afstand er aan in de weg dat de man op frequente en structurele basis kan aansluiten bij activiteiten van [minderjarige] op school en op termijn in het verenigingsleven.
De rechtbank kan niet anders dan concluderen dan dat de vrouw in haar keuze om naar [plaats] te verhuizen haar eigen belang voorop heeft gesteld omdat zij het wonen in die regio leuker vindt.
De rechtbank is, gelet op vorenstaande, dan ook van oordeel dat het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming om met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats] moet worden afgewezen,
Vervangende toestemming inschrijving BRP, school en wijziging van het ouderschapsplan
5.9
Nu het verzoek om vervangende toestemming voor de verhuizing wordt afgewezen, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de overige verzoeken van de vrouw en zullen deze eveneens worden afgewezen.
Zelfstandige verzoeken van de man
Verbod om te verhuizen en inschrijving op school
5.1
Het belang van de man bij beoordeling van dit verzoek is door de hiervoor genoemde afwijzing van de verzoeken van de vrouw komen te ontvallen. Deze verzoeken worden dan ook afgewezen.
Hoofdverblijf
5.11
Nu [minderjarige] op dit moment feitelijk bij de man verblijft, zal de rechtbank het subsidiaire verzoek van de man in zoverre toewijzen en het hoofdverblijf van [minderjarige] voorlopig bij de man bepalen.
De rechtbank ziet aanleiding om het hoofdverblijf slechts voorlopig bij de man te bepalen en de definitieve beslissing hierover aan te houden. [minderjarige] woonde immers ten tijde van de mondelinge behandeling pas een week bij de man. Het is nog onzeker hoe een en ander zich verder gaat ontwikkelen. Mede gelet hierop zal de rechtbank partijen verwijzen naar het UHA.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de vrouw (nog) niet heeft verzocht om vaststelling van een zorgregeling tussen haar en [minderjarige] in het geval [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de man krijgt.
De rechtbank kan zich voorstellen dat [minderjarige] , gelet op de te nemen beslissing in deze beschikking over haar voorlopig hoofdverblijf, in de weekenden bij de vrouw zal zijn. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat partijen in het kader van het hulpverleningstraject met elkaar in overleg gaan over welke verdere beslissingen het meest in het belang van [minderjarige] zijn. Voor zover daarover tussen partijen overeenstemming bestaat, staat het hen uiteraard vrij om gezamenlijk anders te beslissen over het (voorlopige) hoofdverblijf van [minderjarige] , de inschrijving in de BRP, naar welke school [minderjarige] gaat en welke zorgregeling alsdan te gelden heeft.
Verwijzing van partijen naar het UHA
5.12
Het lukt partijen tot op heden niet om samen de problemen tussen hen op te lossen en in het belang van [minderjarige] belangrijke beslissingen over haar te nemen. De verstandhouding en communicatie tussen partijen is ernstig verstoord. Daar komt bij dat de vrouw op grote afstand van de man is gaan wonen en zij niet het voornemen lijkt te hebben om terug te keren naar haar vorige woonplaats.
De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze partijen en hun minderjarig kind een passend hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarig kind voor hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Deze beschikking geldt tevens als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
5.13
Met de inzet van het hulptraject gaan partijen in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- partijen hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
5.14
Gebleken is dat partijen daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechtbank besloten dat partijen samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de gezagdragende ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;
- het kind en de gezagdragende ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de scheidingssituatie);
- de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van het kind.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
5.15
Na afloop van het hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
5.16
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een nadere mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het kind.
5.17
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
5.18
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
5.19
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke hoofdverblijfplaats past het meest bij de belangen van [minderjarige] ?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van [minderjarige] ?
- Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
5.2
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
5.21
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
5.22
Partijen hebben ingestemd met een verwijzing naar UHA. Hieruit wordt afgeleid dat zij instemmen met het delen van de privacygegevens om dit traject mogelijk te maken.
5.23
De resterende verzoeken van de man zullen worden aangehouden voor de duur van zes maanden. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet schriftelijk en gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
5.24
De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de bepaling van het voorlopige hoofdverblijf van [minderjarige] uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor haar ontwikkeling noodzakelijk is dat deze beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen kan worden uitgevoerd.

6.De beslissing

De rechtbank
wijst de verzoeken van de vrouw af;
wijst de zelfstandige verzoeken van de man onder I en II af;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedag] 2016,
voorlopighaar hoofdverblijf heeft bij de man;
verwijst partijen en hun minderjarig kind voor een hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Het loket zal partijen en het kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
verzoekt het loket om uiterlijk op
13 juni 2023 pro forma,of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda, wanneer het hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 5.19 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
houdt aan de beslissing op het
- subsidiaire verzoek van de man met betrekking tot het hoofdverblijf van [minderjarige] ,
- meer subsidiaire verzoek van de man met betrekking tot zorgregeling tussen hem en [minderjarige] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van der Linden, voorzitter, Toekoen en Combee, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2022 in aanwezigheid van Joosen, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.