ECLI:NL:RBZWB:2022:842

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_5880 en 20_8125 en 20_9222
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand griffierecht en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 18 februari 2022, zijn drie zaken behandeld waarin eiseres, een inwoner van Terneuzen, verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht in verschillende beroepsprocedures. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat eiseres niet voldeed aan de criteria voor ontheffing van griffierechten. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen voor bijzondere bijstand zijn afgewezen op basis van de draagkracht van eiseres, en dat de hoorplicht niet is geschonden. Eiseres had geen gronden aangevoerd tegen de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand, en haar verzoek om telefonisch te worden gehoord tijdens de hoorzittingen werd door het college afgewezen. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden heeft gehandeld en dat de bestreden besluiten in stand konden blijven. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig verloop van hoorzittingen en de noodzaak voor partijen om aanwezig te zijn tijdens deze procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/5880, 20/8125 en 20/9222 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2022 in de zaken tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 december 2019 (primair besluit I) heeft het college het verzoek van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht voor de beroepsprocedure met zaaknummer BRE 19/1240 afgewezen.
In het besluit van 23 april 2020 (primair besluit II) heeft het college het verzoek van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht voor de beroepsprocedure met zaaknummer BRE 20/5880 afwezen.
In het besluit van 17 juni 2020 (primair besluit III) heeft het college het verzoek van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht voor de hoger beroepsprocedure met zaaknummer 20/00500 afgewezen.
In de besluiten van 18 februari 2020, 11 augustus 2020 en 13 oktober 2020 (bestreden besluiten I, II en III) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I, II en III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 7 januari 2022. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1.
Betalingsonmacht griffierecht
Eiseres heeft in alle beroepen gevraagd om ontheffing van de betaling van griffierecht vanwege betalingsonmacht. De rechtbank heeft in de zaken BRE 20/5880 en 20/9222 geen inkomensgegevens van eiseres ontvangen. Wel zijn de griffierechten in deze zaken voldaan. In de zaak BRE 20/8125 is het verzoek, na ontvangst van de inkomensgegevens, afgewezen. Eiseres heeft het griffierecht vervolgens betaald. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, op basis van de stukken in de dossiers, niet voldoet aan de criteria voor ontheffing van de griffierechten. Van eiseres is terecht griffierecht geheven.
2.
Feiten
Eiseres heeft aanvragen ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierechten voor (hoger) beroepsprocedures, respectievelijk ten bedrage van € 47,-, € 48,- en € 131,-.
Bij primaire besluiten I, II en III zijn de aanvragen van eiseres afgewezen, omdat de noodzakelijke kosten (ook gezamenlijk gezien) niet hoger zijn dan haar draagkracht.
De toenmalige gemachtigde van eiseres heeft bij afzonderlijke brieven bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. In deze bezwaarschriften heeft de gemachtigde aangegeven uitsluitend telefonisch gehoord te willen worden.
Bij brieven van 21 januari 2020, 28 mei 2020 en 16 september 2020 heeft de voorzitter van de Commissie voor de bezwaarschriften (de Commissie) eiseres uitgenodigd voor een hoorzitting op respectievelijk 5 februari 2020, 8 juli 2020 en 30 september 2020. In deze brieven is ook aangegeven dat de Commissie geen gehoor geeft aan het verzoek van gemachtigde om telefonisch horen, aangezien deze mogelijkheid niet is opgenomen in de Verordening voor de commissie voor de bezwaarschriften. Verder meent de Commissie dat hoor en wederhoor dan onvoldoende tot zijn recht komt.
De hoorzittingen hebben plaatsgevonden op 5 februari 2020, 8 juli 2020 en 30 september 2020. Eiseres en haar toenmalige gemachtigde zijn niet verschenen tijdens deze hoorzittingen.
In de bestreden besluiten I, II en III heeft het college de bezwaren overeenkomstig de adviezen van de Commissie ongegrond verklaard.
3.
Geschil
In geschil is of het college de hoorplicht heeft geschonden door afwijzing van het verzoek van eiseres om telefonisch te worden gehoord.
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de (motivering van de) afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand, dus dit onderdeel behoeft geen bespreking.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
In artikel 7:13, derde lid gelezen in samenhang met het eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld, het horen geschiedt door de commissie.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel wordt een vertegenwoordiger van het bestuursorgaan voor het horen uitgenodigd en wordt deze in de gelegenheid gesteld een toelichting op het standpunt van het bestuursorgaan te geven.
5.
Standpunt eiseres
Eiseres stelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet telefonisch is gehoord over de ingediende bezwaren en verwijst daartoe onder meer naar uitspraken van gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ4537), gerechtshof Arnhem Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2014:7471) en de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:2306). De onvergoede reistijd voor haar toenmalige gemachtigde naar de hoorzitting (1,5 uur enkele reis) staat niet in verhouding tot de duur van de hoorzitting (30 minuten). Nu zij niet of onvoldoende in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, dienen de beroepen volgens eiseres gegrond te worden verklaard en dient het college, na eiseres alsnog te hebben gehoord, opnieuw op de bezwaren te beslissen.
6.
Standpunt college
Het college stelt zich op het standpunt dat de hoorplicht niet is geschonden en verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:917.
7.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat in dit geval ten behoeve van de beslissingen op bezwaar een adviescommissie (de Commissie) is ingesteld en dat eiseres en het college door de Commissie zijn uitgenodigd voor drie afzonderlijke hoorzittingen. Eiseres is in de gelegenheid gesteld tijdens de hoorzitting haar standpunt toe te lichten. Ook een vertegenwoordiger van het college dient, op grond van artikel 7:13, vijfde lid, van de Awb, in de gelegenheid te worden gesteld om bij het horen door de Commissie een toelichting te geven.
De rechtbank verwijst naar de voornoemde uitspraak van de ABRvS. Daarin is geoordeeld dat, in een geval als dit, waarin verschillende partijen en personen bij het horen dienen te worden betrokken, het met het oog op het belang van een overzichtelijk en zorgvuldig verloop van het horen gerechtvaardigd is dat geen gelegenheid wordt geboden voor telefonisch horen. Het arrest van de Hoge Raad en de lagere rechtspraak waar eiseres op wijst, kunnen niet overeenkomstig worden toegepast, omdat die niet zien op eenzelfde situatie waarbij een adviescommissie is ingesteld. In dit geval zouden meerdere partijen en personen aan de hoorzittingen deelnemen, namelijk (zoals blijkt uit de verslagen van de hoorzittingen) twee of drie commissieleden, een secretaris, een vertegenwoordiger van het college en (in beginsel ook) eiseres en haar gemachtigde. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het college op goede gronden het verzoek van eiseres om telefonisch te worden gehoord, heeft afgewezen.
Het door eiseres gestelde belang van het besparen van reistijd voor haar toenmalige gemachtigde is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Toen de gemachtigde de zaken van eiseres aannam, was het hem bekend van welke gemeente het college de bestreden besluiten had genomen. Nu de hoorzitting onderdeel uitmaakt van de bezwaarprocedure, had de gemachtigde er rekening mee kunnen houden dat de hoorzittingen op een locatie in die gemeente plaatsvinden. Het belang van een zorgvuldig verloop van de hoorzitting weegt zwaarder dan het belang van (de toenmalig gemachtigde van) eiseres om reistijd te besparen (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3505).
Eiseres en haar toenmalige gemachtigde hebben de keuze gemaakt niet aanwezig te zijn tijdens de (fysieke) hoorzittingen. Dat maakt echter niet dat zij niet of onvoldoende in de gelegenheid zijn gesteld om te worden gehoord. De hoorplicht in bezwaar is daarom niet geschonden. De beroepsgrond faalt.
Er zijn geen andere gronden aangevoerd tegen de bestreden besluiten. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand kunnen blijven.
8.
Conclusie
De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 18 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.