ECLI:NL:GHARL:2014:7471

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
14/00094
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schending van de hoorplicht door de heffingsambtenaar in WOZ-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Zeewolde tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 5 december 2013 geoordeeld dat de heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden door belanghebbende niet te horen in het bezwaar tegen de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 6 te [Z]. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 322.000, maar na bezwaar was deze waarde verlaagd naar € 308.000. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar opnieuw op het bezwaar moest beslissen en veroordeelde hem tot betaling van proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.

In hoger beroep betwist de heffingsambtenaar de schending van de hoorplicht. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat belanghebbende niet is gehoord, ondanks zijn verzoek daartoe. Het Hof benadrukt dat telefonisch horen alleen mogelijk is als beide partijen daarmee instemmen. De heffingsambtenaar had niet adequaat gereageerd op het verzoek van belanghebbende om telefonisch te worden gehoord, wat in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 974.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/00094
uitspraakdatum:
30 september 2014
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Zeewolde(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 december 2013, nummer UTR 13/3326, in het geding tussen
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) en de heffingsambtenaar

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de woning plaatselijk bekend als [a-straat] 6 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), voor het kalenderjaar 2013, per waardepeildatum 1 januari 2012, vastgesteld op € 322.000.
1.2
Bij uitspraak op bezwaar van 30 mei 2013 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de vastgestelde waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 308.000.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 december 2013 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat de heffingsambtenaar met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaar moet beslissen. De Rechtbank heeft daarbij een proceskostenveroordeling tot een bedrag van € 944 uitgesproken en bepaald dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht à € 44 dient te vergoeden.
1.4
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A], als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mw. [B]. Namens de heffingsambtenaar is niemand verschenen. De heffingsambtenaar is bij aangetekende brief van 11 juli 2014, barcode [00000000], uitgenodigd voor de zitting van 4 september 2014 te Arnhem met als aanvangstijdstip 11.00 uur. Deze brief is blijkens informatie op de site mijnpakket.postnl.nl aan de heffingsambtenaar bezorgd op maandag 14 juli 2014 om 07:52 uur. Voor ontvangst is getekend door “[C]”. Voor aanvang van de zitting heeft de griffier telefonisch contact opgenomen met de gemeente. De griffier is door een medewerker van de gemeente medegedeeld dat ambtenaar [D] onderweg was naar een rechtbank. Desgevraagd kon niet worden bevestigd of [D] onderweg was naar de zitting in verband met de onderhavige zaak. Het onderzoek ter zitting is geopend om 11.20 uur en gesloten om 11.35 uur. Het Hof heeft, ook na sluiting van het onderzoek ter zitting, geen bericht van verhindering dan wel een verzoek tot aanhouding van de heffingsambtenaar ontvangen.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De feiten

2.1
Namens belanghebbende is bij brief van 19 maart 2013 bezwaar gemaakt tegen de in onderdeel 1.1 van deze uitspraak genoemde beschikking. In het bezwaarschrift is gesteld dat de waarde van de onroerende zaak niet hoger kan zijn dan € 249.000. Verder is in bezwaar door belanghebbende verzocht te worden gehoord indien de heffingsambtenaar voornemens zou zijn het bezwaar geheel of gedeeltelijk ongegrond te verklaren.
2.2
Op 3 mei 2013 heeft de heffingsambtenaar de gemachtigde van belanghebbende een concept-uitspraak op bezwaar gezonden, waarin het bezwaar gegrond wordt verklaard en de vastgestelde waarde wordt verlaagd tot € 308.000. Bij de concept-uitspraak was een antwoordformulier met betrekking tot de wens te worden gehoord bijgesloten. Op 6 mei 2013 heeft de gemachtigde dit antwoordformulier per faxbericht ingevuld retour gestuurd. Hij heeft op het antwoordformulier het volgende mogelijke antwoord aangevinkt: “Ik wens een uitnodiging te ontvangen voor een hoorzitting.”
2.3
Per brief van 14 mei 2013 is de gemachtigde uitgenodigd voor een hoorzitting op 22 mei 2013 om 19:00 uur. Ook bij deze brief was een antwoordformulier gevoegd, waarop kon worden aangegeven of gebruik zal worden gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
2.4
Per faxbericht van 17 mei 2013 heeft de gemachtigde aan de hand van dit antwoordformulier laten weten dat hij graag telefonisch wil worden gehoord.
2.5
Op 30 mei 2013 is de uitspraak op bezwaar gedaan. In deze uitspraak staat het volgende vermeld.
“In uw tijdig, namens [X], [a-straat] 6 te [Z], ingediende bezwaar heeft u verzocht om een hoorzitting. Hiertoe bent u uitgenodigd op 22 mei jl. om 19.00 uur. Van deze gelegenheid heeft u echter geen gebruik gemaakt, waardoor ik nu overga tot de definitieve uitspraak.”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden.
3.2
Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is namens belanghebbende ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in proces-verbaal van de zitting.
3.4
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank terecht vooropgesteld dat in bezwaar is verzocht om te worden gehoord, dat (de gemachtigde van) belanghebbende niet is gehoord en dat niet is gebleken dat namens belanghebbende op enig moment afstand is gedaan van dit recht.
4.2
Verder heeft de Rechtbank naar het oordeel van het Hof met juistheid geoordeeld dat de opmerkingen die van regeringszijde met betrekking tot het telefonisch horen zijn gemaakt, gelet op de context, enkel kunnen worden gelezen als een opdracht aan het bestuursorgaan met de nodige zorgvuldigheid het bezwaar te behandelen en dat aan de eisen der zorgvuldigheid in beginsel niet wordt voldaan indien een belanghebbende uitsluitend de gelegenheid wordt geboden telefonisch te worden gehoord.
4.3
Het Hof is, mede gelet op het bovenstaande, van oordeel dat telefonisch horen slechts mogelijk is indien beide partijen ermee instemmen dat op deze wijze invulling wordt gegeven aan het in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vervatte recht te worden gehoord. Naar het oordeel van het Hof kan de heffingsambtenaar slechts dan weigeren hiermee in te stemmen, indien deze weigering berust op een redelijke afweging van de verschillende belangen van partijen in het concrete geval.
4.4
De vraag of de heffingsambtenaar in redelijkheid kon weigeren om in te stemmen met het verzoek van belanghebbende tot telefonisch horen kan in dit geval in het midden blijven. Door in het geheel niet te reageren op het faxbericht van de gemachtigde van 17 mei 2013 (waarin wordt verzocht telefonisch te worden gehoord) en in plaats daarvan rauwelijks uitspraak op bezwaar te doen, handelde de heffingsambtenaar, mede gelet op de korte termijn tussen de verzending van de uitnodiging voor de hoorzitting en de datum waarop deze hoorzitting was gepland, naar het oordeel van het Hof in ieder geval in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, zoals bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Slotsom
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken vast op € 974 (1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting à € 487 per punt met wegingsfactor 1).

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 974 en;
- verstaat dat van de heffingsambtenaar een griffierecht van € 493 wordt geheven zodra deze uitspraak onherroepelijk zal zijn geworden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 september 2014
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 september 2014.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.