In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst, alsook de Minister van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de vernietiging van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) van € 20.761, alsmede de belastingrente van € 1.576. De rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd vanwege een onjuiste tenaamstelling. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd.
Tijdens de zitting op 19 januari 2022 te Breda zijn de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep 20 maanden bedraagt, wat leidt tot een vergoeding van immateriële schade van € 2.000 voor de samenhangende zaken. De inspecteur is veroordeeld tot betaling van € 200 en de Minister tot € 1.800.
De rechtbank heeft ook de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 2.026,50, waarbij rekening is gehouden met de samenhang tussen de zaken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.