ECLI:NL:RBZWB:2022:8241

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
22-021363
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een personenauto in strafvorderlijk onderzoek

Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, vertegenwoordigd door mr. J.C. Reisinger, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van zijn Mercedes-Benz personenauto, die op 15 april 2021 was in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar zijn zoon. Klager stelde dat het voertuig dringend nodig was voor zijn werk en dat het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave verzette, aangezien het voertuig niet meer kon dienen voor de waarheidsvinding. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, betoogde echter dat het beslag gehandhaafd moest blijven, omdat het voertuig was gebruikt bij de grootschalige handel in verdovende middelen.

De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift tijdig was ingediend, maar dat enkel het tijdsverloop niet voldoende was om het beslag als disproportioneel te beschouwen. De rechtbank had eerder al een klaagschrift van klager ongegrond verklaard en oordeelde dat de argumenten die nu werden aangevoerd, zoals détournement de pouvoir en proportionaliteit, reeds waren meegewogen in de eerdere beslissing. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de beslissing in cassatie nog niet was afgerond.

De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.H. de Brouwer in aanwezigheid van griffier M. van Grinsven. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of door klager, afhankelijk van de betekening van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-301178-20
rk.nummer: 22-021363
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1968
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.C. Reisinger, Kromme Nieuwegracht 92 te 3512 HM Utrecht
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 15 april 2021 onder in het strafvorderlijk onderzoek tegen [verdachte] onder klager in beslag is genomen: een personenauto van het merk Mercedes-Benz, type C 180, kleur grijs en voorzien van het [kenteken] ;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 22 september 2022 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 21 november 2022. Gehoord zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks, klager en mr. J.C. Reisinger als raadsman van klager.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat op 15 april 2021 in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de zoon van klager een personenauto in beslag is genomen waarvan klager rechthebbende is. Het voertuig is eerder in beslag genomen geweest en op 4 januari jl. (de rechtbank begrijpt: 2021) is besloten tot teruggave van het voertuig. Desondanks heeft de officier van justitie om onbegrijpelijke redenen besloten het voertuig opnieuw in beslag te nemen. Klager is de mening toegedaan dat het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave van het voertuig verzet, omdat het voertuig de waarheidsvinding niet (meer) kan dienen, terwijl waardebeslag ten aanzien van een derde zeer beperkt mogelijk is. Klager wist namelijk niet en had ook redelijkerwijs niet kunnen vermoeden dat het voertuig werd gebruikt voor criminele doeleinden. Klager heeft het voertuig zelf gekocht en is de te naam gestelde. Hij gebruikt het voertuig bovendien zelf veelvuldig. Klager heeft het voertuig dringend nodig voor zijn onregelmatige werk. Vervangend vervoer is voor klager prijzig en onberekenbaar. Klager is de mening toegedaan dat in strijd is gehandeld met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en sprake is van détournement de pouvoir. Immers, andere voertuigen waarover de zoon van klager eveneens heeft verklaard zijn niet in beslag genomen. Daarnaast is sprake van herhaalde toepassing van een dwangmiddel zonder gerechtvaardigd belang voor die herhaling. Inmiddels is nogmaals aan de officier van justitie gevraagd tot teruggave over te gaan dan wel klager als bewaarder aan te wijzen. Het voertuig is eerder teruggegeven en is toen ook niet vervreemd. Klager kan zich met de afwijzende beslissing van de officier van justitie niet verenigen, aangezien deze in strijd is met een juiste proportionaliteitsbeoordeling. In dat kader wordt verwezen naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM). Tot slot is opgemerkt dat de waarde van het voertuig snel daalt, terwijl vooralsnog niet duidelijk is of, laat staan voorzienbaar is wanneer, de zaak (inhoudelijk) zal zijn afgerond. Dit terwijl de verdediging op de eerder beklagzittmg van bijna een jaar geleden en recent, namelijk op 15 september jl., de officier heeft gevraagd om in ieder geval klager als bewaarder aan te wijzen.
In raadkamer heeft de raadsman gepersisteerd bij het klaagschrift. In aanvulling daarop is aangevoerd dat hernieuwd beklag is ingediend omdat de procedure bij de Hoge Raad lang duurt. Door tijdsverloop dient de proportionaliteitstoets opnieuw aan de orde gesteld te worden. Daarbij komt dat de zoon van klager in vrijheid is gesteld, hetgeen elke stimulans ontneemt om voortvarendheid in de zaak te houden.
Klager heeft in raadkamer verklaard dat hij het voertuig graag terug krijgt, omdat hij er hard voor heeft gewerkt.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven. Daartoe is aangevoerd dat ter zitting de verbeurdverklaring van het voertuig zal worden gevraagd, nu dit voertuig is gebruikt bij de grootschalige handel in verdovende middelen. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het klaagschrift een herhaald verzoek betreft zonder nieuwe argumentatie. Eerder heeft de rechtbank al een klaagschrift van de heer [klager] behandeld. De rechtbank heeft op 21 juli 2021 geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat een rechter, later oordelend, tot de verbeurdverklaring van het voertuig zal komen. Ook overige argumenten die klager nu aanvoert, zoals détournement de pouvoir en de proportionaliteit, zijn destijds al meegewogen in voornoemd oordeel van de rechtbank. Bovendien loopt er nog een cassatieberoep dat klager heeft ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank van 21 juli 2021.
In raadkamer heeft de officier van justitie gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt. In aanvulling daarop is aangevoerd dat louter tijdsverloop niet maakt dat het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard. Het strafbare feit is immers met het voertuig gepleegd. De ervaring leert dat in zaken waarbij sprake is van handel in drugs het voertuig een onmiskenbaar element betreft in het vervoeren dan wel afleveren van de drugs. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, ter voorkoming dat wederom een dergelijk strafbaar feit met het voertuig wordt gepleegd, het voertuig verbeurd dient te worden verklaard. Daar doet tijdsverloop niets aan af.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
De rechtbank stelt vast dat op 15 april 2021 onder klager voornoemd voertuig in beslag is genomen. Klager heeft hiertoe op reeds op 15 april 2021 een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend. De rechtbank heeft dit klaagschrift bij beslissing van 21 juli 2021 ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing op 22 juli 2021 cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Ten tijde van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer op 21 november 2022 was door de Hoge Raad nog niet op het beroep beslist.
Hernieuwd beklag is slechts mogelijk is op grond van nieuwe feiten en omstandigheden. De klager is niet-ontvankelijk in zijn beklag indien aan die voorwaarde niet is voldaan (vgl. o.a. HR 4 september 2007, LJN BA2161). Hierbij is niet vereist dat de feiten en omstandigheden waarop in het hernieuwde beklag een beroep wordt gedaan in die zin nieuw zijn dat zij zich eerst na de behandeling van het eerdere klaagschrift hebben voorgedaan of bekend zijn geworden. In het algemeen geldt dat een hernieuwd beklag ontvankelijk is indien een beroep wordt gedaan op andere feiten of omstandigheden dan die waarop het eerdere klaagschrift was gebaseerd en die van zodanige aard zijn dat zij nopen tot een nieuwe beoordeling van het verzoek tot opheffing van het beslag (HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:580, HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:122) en HR 14 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2863).
De rechtbank stelt vast dat namens klager is aangevoerd dat hernieuwd beklag is ingediend omdat door tijdsverloop het beslag niet langer proportioneel wordt geacht. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de overwegingen van de rechtbank in de beslissing van 21 juli 2021, enkel tijdsverloop niet maakt dat sprake is van disproportioneel beslag. Zij zal dan ook het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 5 december 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).