ECLI:NL:RBZWB:2022:8221

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
22-024664
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een bromfiets

Op 21 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klaagster, die de teruggave van haar in beslag genomen bromfiets vorderde. De bromfiets was in beslag genomen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek tegen haar zoon, die zonder geldig rijbewijs op de bromfiets had gereden. Klaagster voerde aan dat de bromfiets haar eigendom was en dat er geen strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag. Tijdens de behandeling in raadkamer op 7 december 2022 zijn klaagster, haar raadsvrouw mr. M.R.F. Berte, en de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks gehoord. De officier van justitie stelde dat het beslag gehandhaafd moest blijven, omdat er sprake was van recidive en het voertuig op naam van klaagster stond.

De rechtbank overwoog dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat de beoordeling in raadkamer een summier karakter heeft. De rechtbank stelde vast dat de zoon van klaagster momenteel niet meer bij haar woont en dat klaagster voldoende maatregelen had genomen om te voorkomen dat hij de bromfiets zou gebruiken. Gelet op de veranderde omstandigheden en het feit dat klaagster niet zelf een strafbaar feit had begaan, oordeelde de rechtbank dat het belang van strafvordering niet langer vorderde dat het beslag voortduurde. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de inbeslaggenomen bromfiets aan klaagster.

Deze beslissing is genomen door mr. R.J.H. Goossens, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde datum. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of door klaagster.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96-194164-22
rk.nummer: 22-024664
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 1973
woonplaats kiezende ten kantore van mr. M.R.F. Berte, Lieve Vrouweplein 9 te 5038 TS Tilburg
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 26 juli 2022 onder in het strafvorderlijk onderzoek tegen [verdachte] in beslag is genomen: een bromfiets van het merk Btc Riva, kleur blauw en voorzien van het [kenteken] ;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 25 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 7 december 2022. Gehoord zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks, klaagster en mr. M.R.F. Berte als raadsvrouw van klaagster.
De belanghebbende (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv), zijnde [verdachte] , is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met teruggave aan klaagster. Daartoe is aangevoerd dat de bromfiets van klaagster onder de zoon van klaagster in beslag is genomen, nadat haar zoon wederom op haar bromfiets heeft gereden zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs. Klaagster verzet zich tegen het voortduren van het beslag, daar deze tot haar eigendom toebehoort. Klaagster is van mening dat geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag. In onderhavig geval dient in aanmerking te worden genomen dat de zoon van klaagster verstandelijk beperkt is. Hij handelt alvorens hij nadenkt over de gevolgen van zijn acties en kan bovendien de consequenties van zijn daden veelal niet overzien. Hij heeft zonder toestemming en medeweten van klaagster de bromfiets van klaagster meegenomen. Klaagster stelt zich voorts op het standpunt dat vernietiging van de bromfiets disproportioneel is. Klaagster heeft het financieel niet breed en de bromfiets was voor haar een grote investering. Zij heeft daarnaast geen strafbaar feit begaan. De vernietiging van de bromfiets is voor klaagster in hoge mate beperkend in haar dagelijkse leven.
In raadkamer heeft de raadsvrouw in aanvulling op het klaagschrift en in reactie op het standpunt van de officier van justitie opgemerkt dat klaagster na de eerdere waarschuwing wel degelijk maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat haar zoon nog gebruik kon maken van de scooter. De zoon van klaagster heeft de sleutel echter zonder haar medeweten meegenomen toen klaagster van huis was. Daarnaast is haar zoon momenteel bezig met het halen van zijn rijbewijs. De kans dat het nogmaals gebeurd acht de raadsvrouw gelet op het voorgaande klein.
Klaagster heeft in raadkamer verklaard dat haar zoon momenteel begeleid woont en hij niet vaak meer bij haar langskomt. Als klaagster haar zoon ziet, is dat meestal in de begeleid wonen instelling. Mocht haar zoon bij haar op bezoek komen, zal zij er alles aan doen om te voorkomen dat hij de sleutel van de scooter kan pakken, bijvoorbeeld door deze in een kluis te bewaren.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk en in raadkamer op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te worden. Daartoe is aangevoerd dat tegen [verdachte] een proces-verbaal is opgemaakt wegens het rijden zonder geldig rijbewijs. Het voertuig is in beslag genomen omdat sprake is van recidive (pleegdatum 24 februari 2022 en 3 juli 2022). Het voertuig staat op naam van klaagster, zijnde de moeder van verdachte en woonachtig op hetzelfde adres. Klaagster is op 24 februari 2022 medegedeeld dat verdachte gebruikmaakt van haar voertuig zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs en dat bij een volgende overtreding het voertuig in beslag genomen zou worden. Klaagster wist of behoorde in ieder geval te weten dat verdachte gebruikmaakt van haar voertuig. Klaagster heeft niet, althans onvoldoende, voorkomen dat verdachte gebruik kon maken van haar voertuig, terwijl dit wel van haar mocht worden verwacht. Verdachte leert kennelijk niet van eerder opgelegde straffen en kan bovendien gebruikmaken van het voertuig. De kans op recidive wordt als groot ingeschat. Aan verdachte is tot op heden geen geldig rijbewijs afgegeven. Gelet op het voorgaande acht de officier van justitie het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voertuig zal bevelen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
De toe te passen maatstaf sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit (vgl. HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:379 (https://www.navigator.nl/document/id12ee88abfa644cd3861417ec5b4d9cda?anchor=id-3b75fcf8-2685-4550-92bf-b6a83e564b80)). De rechtbank ziet in dit kader in hetgeen door of namens klaagster is aangevoerd aanleiding de teruggave van de inbeslaggenomen bromfiets aan klaagster te gelasten. De rechtbank acht daarbij de veranderende omstandigheid van belang dat de zoon van klaagster momenteel niet meer bij klaagster woonachtig is en daar volgens klaagster ook nauwelijks meer komt.
Zij is voorts van oordeel dat klaagster voldoende is gewaarschuwd en vertrouwt erop dat klaagster in de toekomst zal voorkomen dat haar zoon nog gebruik kan maken van haar voertuig. Zij ziet in het voorgaande aanleiding om klaagster nog één allerlaatste kans te geven. De rechtbank zal dan ook het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- gegrond en gelast de teruggave van de inbeslaggenomen bromfiets aan klaagster.
Deze beslissing is op 21 december 2022 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).