Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die het gehele jaar 2014 in het Verenigd Koninkrijk woonde en werkte, had bezwaar gemaakt tegen de belastingrente van € 1.165 die was opgelegd bij de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie zorgverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op 17 december 2019 zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 had ingediend, waarin hij aangaf (deels) belastingplichtig en (deels) premieplichtig in Nederland te zijn. De inspecteur had vervolgens een navorderingsaanslag opgelegd, waartegen de belanghebbende bezwaar maakte.
Tijdens de zitting op 23 november 2021 heeft de gemachtigde van de belanghebbende, mr. S.E. van der Vet, betoogd dat de inspecteur onzorgvuldig had gehandeld door de aanslag op te leggen zonder de belanghebbende de kans te geven zijn aangifte aan te vullen. De rechtbank oordeelde echter dat de onvolledigheid van de aangifte niet zo onwaarschijnlijk was dat de inspecteur in redelijkheid had moeten twijfelen aan de juistheid van de gegevens. De rechtbank concludeerde dat de belastingrente correct was berekend volgens de wettelijke bepalingen en dat er geen sprake was van onzorgvuldig handelen van de inspecteur.
De rechtbank verwierp ook het beroep van de belanghebbende op het evenredigheidsbeginsel, omdat de wettelijke bepalingen dwingendrechtelijk zijn en de inspecteur geen beleidsvrijheid heeft bij de toepassing ervan. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende zelf verantwoordelijk was voor de onvolledige aangifte en dat de in rekening gebrachte belastingrente een gevolg was van zijn eigen handelen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en handhaafde de rentebeschikking, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.